Sommige dichters hebben een selectieprobleem. Menno van der Beek niet. Zijn eerste bundel bevat volgens eigen zeggen ongeveer eenzesde deel van de poëzie die hij in voorraad heeft. "Vergezocht" is het debuut van een dichter die over zelfkritiek beschikt. Van de jongere generatie christendichters lijkt Van der Beek de belangrijkste vertegenwoordiger.
In het laatste nummer van het tijdschrift Woordwerk, eind 1997, verschenen voor het eerst drie gedichten van computerprogrammeur Menno van der Beek (1967). Hoewel de naam van de dichter tot dat moment in de wereld van de christelijke literatuur geheel onbekend was, was de kwaliteit van zijn werk direct duidelijk. Hans Werkman in het Nederlands Dagblad van 19 november: "Ik weet nog hoe we als redactie "Aha!" zeiden toen we zijn inzending lazen. We wilden hem ook per se nog in Woordwerk laten debuteren, als statusverhoging van het laatste nummer. We zagen hem bij voorbaat toch wel meegaan naar Liter." Die verwachting is uitgekomen.
Niet alleen publiceerde Van der Beek diverse gedichten in Liter, hij won bovendien, in het voorjaar van 1998, de Puntkomma Poëzieprijs met zijn "Hoogste Lied".
Sonnetten
Opvallend is de strakke, beheerste vorm van zijn gedichten. Hij kiest dikwijls voor het sonnet, laat zich beperken door rijm en metrum en heeft juist daardoor het vermogen ontwikkeld om de taal te kunnen kneden. De inhoud van zijn gedichten is minder afgebakend. Menno van der Beek houdt van epische poëzie, hij vertelt graag verhalen, maar niet zonder dubbele bodems. Hij kiest het minder voor de hand liggende perspectief, omhult zijn scherpe observaties met een mantel van understatements, zijn simpele, heldere taal blijkt bij nader toezien verraderlijk te verschuiven. Van der Beeks gedichten lijken zo doorzichtig - en dat zijn ze helemaal niet.
Neem het openingssonnet, waaraan de bundel zijn titel ontleent:
Er was een huis waar weinig kon gebeuren,
omdat aan bijna alles was gedacht
en iedereen een plaats had. Elke nacht
vergrendelden we ritueel de deuren.
Er kwamen brieven die ik moest verscheuren
want niemand had van buiten iets verwacht.
Wat nodig was werd achter langs gebracht,
Er waren geen contacten met de buren.
Exact het midden was de boekenkast:
verzameling betrouwbare verhalen.
Herhaaldelijk vertelden we elkaar
de waarheid en daar hielden we aan vast:
wie niet vertrekt zal zeker niet verdwalen.
Ik ben op weg terug. Ik zie je daar.
De woorden zijn eenvoudig genoeg: ergens staat een huis, besloten, veilig, zonder contact met de buitenwereld, waar alles en iedereen zijn vaste plaats heeft, de boekenkast in het midden. Maar uiteraard kan geen lezer om de raadselachtige laatste zinnen heen, die het hele verhaal in een ander perspectief zetten. Ineens zie je een opening in een gesloten wereldbeeld ontstaan, waardoorheen de dichter op reis kan gaan. Hij laat het "ritueel", de "verzameling betrouwbare verhalen" en de "waarheid" achter zich, om de onzekere buitenwereld te gaan verkennen. Het gebruik van die woorden is veelzeggend: de ikfiguur verlaat niet slechts een willekeurig huis, hij vertrekt uit de geborgenheid van de (gereformeerde) traditie - met het risico dat hij verdwaalt. Toch is er, aan het eind van het gedicht, de belofte van een terugkeer. Alleen wie op reis gegaan is, kan bewust kiezen voor het huis van herkomst.
Thema's
Het gebeurt vaker, dat je Van der Beeks gedichten van achter naar voren leert begrijpen, dat je van het einde terugkeert naar het begin, opnieuw en opnieuw leest, met steeds weer andere inzichten en ontdekkingen. Dat geldt niet minder voor de bundel als geheel: heel toepasselijk zijn de gedichten in drie afdelingen ondergebracht: Legaat, Ontmoetingen, Terugweg. Dat is het kader waarin deze poëzie gelezen wil zijn.
Bij het snel doorbladeren van de bundel vallen eerst de woordvelden op. In tal van gedichten gaat het over teksten, verhalen, lezen, schrijven, boeken, woorden. Of over reizen, zoeken, ontmoeten, vinden. Met andere woorden: deze poëzie gaat over geloven en weten, over relaties met God en mensen, over taal en werkelijkheid, over twijfel en zekerheid. Alle belangrijke thema's van de christelijke literatuur zijn aanwezig. Van der Beek tijdens de presentatie van zijn bundel, vorige maand: "Het bezig zijn met taal, verhalen, boeken heeft zeker iets te maken met het christendom. Het is een manier van de werkelijkheid ervaren: kijken naar de wereld door middel van woorden, teksten. Omdat het vastligt, is het waar. En andersom: omdat het waar is, ligt het vast."
De meeste verzen zijn het waard om uitvoerig bij stil te staan. De bijbelse sonnetten bijvoorbeeld, over weinig voor de hand liggende personen als Jaël, Salome, Absalom (met de schitterende openingszin: "De meeste prinsen sterven niet in bomen, maar ik was altijd al een wonderkind."). Of de gedichten over de verhouding vader-zoon. Of het bekroonde "Hoogste Lied", dat laat zien dat christelijke en erotische poëzie elkaar niet hoeven uit te sluiten.
Geloof
Maar laat ik me beperken tot een van de meest programmatische gedichten van de bundel, "Aflaat", dat zo begint: "Het is al laat, maar ik zit nog te schrijven./ Ik maak een lijst. Ik leg de namen vast/ van wat verdwenen is. Ik zet ernaast/ wanneer het terugkomt. Waar het is gebleven./ Als ik geloof in wat ik heb geschreven,/ wat mij gewoonlijk weinig moeite kost,/ dan zijn al mijn problemen opgelost:/ Ik zal nog even wakker moeten blijven."
Al in de volgende strofe is de dichter echter tóch in slaap gevallen (denk aan Gethsémané - Van der Beeks poëzie zit vol met dergelijke verwijzingen), als mens is hij eenvoudig niet in staat zijn eigenhandig opgeschreven geloof vast te houden. Slechts Gods belofte blijft over: "En God is langs geweest terwijl ik sliep,/ heeft alles meegenomen en gelezen/ en komt erop terug. Dat is beloofd."
Ook al laat Menno van der Beek zijn lezers dikwijls met vragen achter, hij zegt genoeg om een denkrichting te wijzen. Voor sommigen doet hij dat misschien te overtuigd, te expliciet, maar het past helemaal bij deze poëzie met zijn heldere taal, zijn onnadrukkelijke verwijzingen, zijn onverwachte wendingen.
"Aflaat" is niet het slotgedicht. De laatste regels van de bundel nemen niets terug, maar maken de loodzware ernst van alles wat gezegd is, hanteerbaar: "Ik weet het niet. Hoeveel is hiervan waar?/ Terwijl ik onderuitgezakt mijn vragen stel/ gaan als een teken alle lichten uit." Dat maakt "Vergezocht" tot een bijzondere bundel, op het juiste moment van toon veranderend, wisselend van donker naar licht en weer terug.
N.a.v. "Vergezocht", door Menno van der Beek; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 1999; ISBN 90 239 9015 3; 48 blz.