Volgens Harry Mulisch zijn er twee soorten schrijvers: de ene soort schrij ft onvergetelijke boeken, de andere onvergetelijke zinnen. De Belgische auteur Maria Rosseels behoort stellig tot de eerste categorie. De vorm van haar romans is steeds dienstbaar aan de grote ideeën die erin centraal staan.
Enige tijd geleden werd de oorspronkelijk in 1969 verschenen roman "Wacht niet op de morgen" heruitgegeven. Ook in dat boek gaat het -enigszins gesimplificeerd uitgedrukt- niet zozeer om de vorm, maar om de inhoud, om een ontwikkeling van ideeën. Een ontwikkeling die verweven is met de levensloop van de hoofdpersoon, Gilles de Malle. Hij wordt in de tweede helft van de twaalfde eeuw op jonge leeftijd in een klooster geplaatst. Daar leidt hij een vredig bestaan, totdat een idealistische vriend hem beweegt mee te gaan naar het Beloofde Land. Ze vertrekken naar Jeruzalem, waar ze verkeren in de kringen van het hof van de koning van Jeruzalem.
Uiteindelijk beleven ze de val van Jeruzalem in 1187.
Twijfel
Tegen het fascinerende decor van veldslagen, vriendschappen, door wraakzucht of trouw gedreven ridders, schijnheilige of oprechte geestelijken en vooral eindeloze intriges projecteert Rosseels de geestelijke ontwikkelingsgang van haar hoofdfiguur. Die weet het eerst heel zeker: joden en islamieten zijn vijanden van de christenen, en dus voor het hellevuur bestemd. Hoe langer hij echter met islamieten en hun hoogstaande moraal in contact is, en hoe meer hij met de ideeën van een joodse arts geconfronteerd wordt, des te meer hij aan zijn oorspronkelijke visie gaat twijfelen. Deze arts laat hem Jezus als mens ontdekken, als een jood die tot dezelfde God bad als de huidige joden. Uiteindelijk gelooft Gilles wel dat in Jezus de beloften vervuld zijn, maar acht hij de andere godsdiensten toch niet minder dan de zijne.
Ook het lijden van zijn enige vriend, de prins van Jeruzalem, stort zijn zekerheden in een crisis. De afschuwelijke aftakeling van deze leproos wordt werkelijk indrukwekkend beschreven. Hij komt na allerlei vormen van opstand en onbegrip ten slotte toch met Job (39:37) tot onderwerping: "Ik leg mijn hand op mijn mond." Voor Gilles is wat hij vroeger geleerd had omtrent de verrijzenis van het vlees nu "te gewoon, te menselijk uitgedrukt. Het zal wel onmogelijk zijn iets zinvols te zeggen over dingen die geheel buiten onze vertrouwde werkelijkheid liggen." Er blijft niets over dan het "Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp."
Drie godsdiensten
Op twee manieren worden Gilles' oude zekerheden dus in een crisis gestort. Ik vermoed hier een samenhang met het leven van Rosseels zelf (die zich tot progressief rooms-katholiek ontwikkelde). Maar wellicht is de problematiek algemener. Dat Gilles door de auteur in het Jeruzalem van de twaalfde eeuw wordt geplaatst, is natuurlijk te verklaren uit het feit dat de drie godsdiensten daar voortdurend met elkaar worden geconfronteerd (Lessing deed hetzelfde in "Nathan der Weise"); maar ook lijkt ze zo op een constante in de menselijke problematiek te wijzen, door de eeuwen heen. In dat licht is het ook begrijpelijk dat haar twaalfde-eeuwers soms zinnen in de mond nemen die enige bekendheid met de twintigste-eeuwse theologie verraden: meer dan unieke individuen zijn ze verbijzonderingen van de mens van alle eeuwen.
Uit de crisis van de omvergeworpen zekerheden bloeien bij Rosseels nooit nieuwe zekerheden op, maar wel -en daarmee onderscheiden haar boeken zich van een literatuur die in het negatieve blijft steken- ontstaat er weer een soort perspectief. In een vroegere roman, "Dood van een non" uit 1961, formuleert bisschop Arnauld dat als "het verlangen om te kunnen geloven - niet meer kennen, maar geloven!"
Vragen stellen
Gilles' twijfels in "Wacht niet op de morgen" lopen uit op een blijvend vragen stellen, en een angst dat de dood toch "het einde van onze existentie" is. In deze twijfel en onzekerheid blijft alleen het handelen over, de naastenliefde, in de leprozerie die hij gesticht heeft voor zowel joden, moslims als christenen. "Alles wat ik in het leven heb geleerd, verlangd, verwacht, vereerd en bemind, herken ik in het gelaat van de melaatsen van Aïn Sha'ir. Wat ik hier doe, is weinig; doch dat weinige doe ik met grote liefde." God ís er, maar als een onbereikbare oase. Onze taak ligt in de liefde hier en nu. Zo moet dan ook de aan Psalm 130 ontleende titel begrepen worden.
Voornamelijk de authenticiteit die erin doorklinkt, maakt dat dit boek mij sympathiek is. Dat Rosseels de christelijke boodschap versmalt en relativeert, moet niet uit het oog verloren worden, maar het blijft zaak om de vraag die zij met dit boek oproept, namelijk hoe doorleefd ónze zekerheden zijn, te doordenken.
N.a.v. "Wacht niet op de morgen", door Maria Rosseels; uitg. Davidsfonds/ Clauwaert, Leuven; ISBN 90 630 6348 2; 570 blz.