Een vrouw van 23 jaar vertrekt op een dag halsoverkop naar Nieuw-Zeeland om het verhaal van haar ontvoering als baby te reconstrueren. Ze wil met eigen ogen zien waar ze als baby is geweest. Als alwetende verteller brengt ze de lezer op de hoogte van de motieven en ervaringen van de ontvoerders.
Rob, een obscuur persoon van 28 jaar oud, krijgt de kans een nieuw leven te beginnen. Hij kan aan de slag bij de broer van zijn vrouw Rosie in een houtzagerij. Al zijn idealen ziet hij vervliegen als Rosie, zijn 18-jarige, zwakbegaafde vrouw, juist op het moment van vertrek in een impuls een baby meeneemt die ze in een winkel ziet staan. Alle ideeën om van die baby af te komen, wijst zij met een ongekende hardnekkigheid af. Zij is innig gelukkig met de baby, die ze Katerine noemt. Uit onmacht en frustratie zoekt hij een oplossing in diefstal en lichamelijk geweld.
Dit verhaal uit de bundel "Zondagskinderen" kent echte spanning, doordat je steeds meer ziet hoe verwrongen Rob denkt en doordat de schrijfster aanstuurt op een climax. Maria Stahlie (1955) publiceert sinds 1987 en in 1997 kreeg ze voor haar roman "Honderd deuren" de Multatuliprijs. Ze verblijft vaak voor langere tijd in het buitenland "om, na het voltooien van een boek, de geest in een ander klimaat met nieuwe indrukken te vullen." Ze lijkt zichzelf in het inleidende verhaal van haar nieuwe bundel te schetsen als vrouw op zoek naar inspiratie.
Alle personen in de verhalen zijn 'zondagskinderen': "Wij hebben nooit armoede gekend, noch in materieel noch in intellectueel opzicht. Wij hebben altijd in mooie huizen gewoond, mooie reizen gemaakt, naar mooie muziek geluisterd. Wij dragen de hele week zondagse kleren, we hebben zelfs op maandag een zondags humeur en al onze kinderen zijn automatisch ook zondagskinderen." Toch wijst dezelfde persoon ook op de schaduwzijde van het bestaan. Want onder dat dunne laagje uiterlijk heeft hij "primitieve verdorvenheid, rechtlijnige inhaligheid, pure wanhoop, niets ontziende machtswellust, razende jaloezie en gore angst ontdekt." De schijn wordt echter opgehouden en de angst wordt gekanaliseerd door het luisteren naar muziek, het bekijken van kunst en het lezen van literatuur.
Toch brengen bepaalde gebeurtenissen een barst in de schijnbare rust van het bestaan. Een tandarts ziet haar gemoedsrust verdwijnen nadat ze voor een bus 'weggeplukt' is en dus van de dood gered wordt. Ze is totaal uit haar doen. Haar patiënten worden afgesnauwd, ze krijgt hooglopende ruzie met haar zoon en vervreemdt van haar man. Alle wraakgevoelens vanuit haar vroege jeugd steken de kop op. Agressie viert hoogtij.
Een andere vrouw, Sylvia, wordt bezet door woede, wraak en jaloezie als ze de non-verbale communicatie tussen haar man en haar zus waarneemt. Uit wraak zoekt ze contact met een Rus, hoewel ze beseft in een ordinair moeras gekomen te zijn. De waarschijnlijkheid van dit verhaal heeft erg te lijden onder het feit dat de Rus "stinkt naar zweet, ether en spiritus", en bovendien maffia-achtige contacten in Amsterdam heeft, zodat haar man ongezouten afgestraft wordt. Een te dik aangezet verhaal.
Verbeelding speelt een belangrijke rol in het leven van de hoofdpersonen. Vaak gaat de schrijfster volledig met de personen aan de haal. Stahlie kan de mensen in deze verwarde fase heel goed beschrijven. Het verhaal over Rob en Rosie en de ontvoerde baby kan ik daarom waarderen.
De in diverse verhalen aanwezige vloeken, de aandacht voor seksualiteit en het genoegen daaraan door de voyeur beleefd, ruiken echter naar hetzelfde ordinaire moeras als waar Sylvia uit het verhaal "Zondagskinderen" bang voor is. Jammer dat Stahlie wat dat betreft niet kritischer is geweest.
N.a.v. "Zondagskinderen", door Maria Stahlie; uitg. Prometheus, Amsterdam, 1999; ISBN 90 5333 721 0; 271 blz.