Waartoe zijn wij op deze aarde? In de meeste christelijke romans wordt die vraag snel beantwoord, maar de Vlaamse schrijfster Maria Rosseels maakt zich er minder makkelijk vanaf. In haar boeken vliegt de ondraaglijke spanning de lezer soms naar de keel. Wat is waarheid? Wat is geloof? Toch is er maar één uitweg: volkomen overgave aan God, in het nederige besef dat Zijn genade onbegrijpelijk is.
Op de literatuurlijst van de middelbare school stond ze onder het kopje "rooms-katholieke schrijvers", Maria Rosseels. Ik begon destijds dus een beetje argwanend aan "Dood van een non" (1961). De titel zegt het al: volop kloosterleven, volop boete en berouw en goede werken en mystiek. Maar ik raakte diep onder de indruk van het prachtig geschreven verhaal, ik herkende er ook veel van. Vooral de manier waarop de hoofdpersoon probeert -een typisch menselijke manier van denken en bidden- met God te onderhandelen, en de manier waarop dat keer op keer grandioos mislukt.
Sabine Arnauld heet ze, de vrouw die de hoofdrol speelt in "Dood van een non". Die naam alleen zegt al heel veel over de weg die ze zal afleggen: ze is een afstammelinge van de beroemde Arnaulds van het klooster Port-Royal, voorvechters van het op Augustinus geïnspireerde jansenisme. Die jansenistische geest beheerst de familie nog altijd: vérgaande strengheid en soberheid, een besef van onwaardigheid tegenover God, een hartstochtelijk geloof in uitverkiezing en voorzienigheid, en een diepe behoefte aan een persoonlijke relatie met God.
Sabine is geen uitzondering binnen haar familie. Haar verhaal begint met de ziekte die haar als kind treft, de ziekte die haar benen verlamt. Als ze om herstel bidt, verbindt ze daar een belofte aan: "Als ik beter word, ga ik in het klooster." Het duurt jaren, maar er kómt uiteindelijk een arts die haar weet te genezen. Ze is zich zeer bewust van haar belofte, maar tegelijkertijd is ze reddeloos verliefd op Joris, de vriend van haar broer. Dus houdt ze zichzelf voor dat haar genezing niet bepaald wonderbaarlijk is geweest, en ze sluit een nieuwe overeenkomst met God: "Als Joris niet spreekt, beschouw ik zijn zwijgen als een uiting van Uw wil (...), als hij met Pinksteren niet gesproken heeft, is het een teken en zal ik gaan."
Maar natuurlijk spreekt Joris wél, en dus trouwt Sabine met hem en vergeet haar belofte. Totdat ze kort na elkaar haar liefste broer, haar kind, haar vader en haar man verliest. Dat betekent dus boetedoen, zo streng mogelijk, in het meest Spartaanse klooster dat ze kent. Trefzeker beschrijft Maria Rosseels het dagelijkse bestaan in dat klooster, vol verplichting en versterving, maar ook vol jaloezie, hoogmoed, rivaliteit en onoprechte vroomheid. Het wekt geen verwondering dat Sabine daardoor alleen maar verder van huis raakt en na jaren volkomen leeg het klooster verlaat. Pas aan het eind van haar leven, na veel verbittering en talrijke omzwervingen, beseft ze dat alle menselijke pogingen falen, dat alles van Gods kant moet komen, dat alleen Zijn genade redden kan. "Ik ken U niet, maar Gij zijt mijn levensadem. (...) En ik zie uit naar Uw komst, méér dan de wachters naar de morgen..."
Uitverkoren
Dat "Ik was een christen" -voor het eerst verschenen in 1957- door dezelfde hand geschreven is als "Dood van een non", is duidelijk zichtbaar. Ook al lijkt het op het eerste gezicht een heel ander boek. "Ik was een christen" is een historische roman die zich afspeelt in de nadagen van het Romeinse rijk. Er komt dus een heleboel kerkgeschiedenis langs: martelaren, kluizenaars, Arius en Athanasius, Gregorius van Nazianze, bisschop Ambrosius. De hoofdpersoon van het verhaal, Alexander, is de beste vriend van keizer Julianus (de Afvallige). Desondanks wordt hij diens moordenaar. Vanuit de beste bedoelingen: hij wil de Kerk van Christus redden. Stof genoeg dus voor een gepijnigd leven, vol roepingsbesef en vol twijfel.
Net als Sabine uit "Dood van een non" voelt Alexander zich beheerst door zijn afkomst en opvoeding, door zijn bestemming, die ergens buiten hem vastligt: "De daden van een man wortelen diep in zijn jeugd." Hoe anders zou zijn leven verlopen zijn zónder een voortdurend boetedoende moeder, zónder een heidense vader die hem de schoonheid van de Romeinse cultuur bijbracht, zónder een radicale grootmoeder die hem voorhield dat beter één man zou sterven opdat het hele volk niet verloren zou gaan. Het lijkt bijna een noodlot, maar dat is het niet. Het toont slechts de vruchteloosheid van alle streven dat zich tegen Gods ondoorgrondelijke besluit verzet.
Niet minder moeilijk dan Sabine bereikt Alexander als oude man zijn conclusie: "Eens heb ik gedacht dat ik door God was uitverkoren om het werk van Zijn Zoon te redden. Van die verwaandheid ben ik nu wel voorgoed genezen. Later meende ik mijn levenstaak te herkennen in de bekering van Angelo. Maar ook dat is een dwaze begoocheling, want God had Angelo langs duizend andere wegen tot Zich kunnen roepen. Ik ben geboren omdat God wilde dat ik zou bestaan. Dat is alles. (...) Maar één zaak weet ik thans met grote zekerheid: dat ik, door alle dwaasheden en zonden heen, ja, tot in mijn koele haat, Christus heb liefgehad van het allereerste ogenblik waarop ik Hem (...) heb leren kennen. En er is maar één gebed meer dat ik nog bidden kan - al de rest is vergleden tot waardeloze stilte: Kom, Heer Jezus! Kom..."
Spraakmakende persoonlijkheid
Hoe anders zijn deze twee boeken van Maria Rosseels dan de meeste romans die momenteel de planken van de christelijke boekhandel bevolken! De uitgevers hebben er goed aan gedaan ze opnieuw uit te geven - al hebben ze daarmee ongetwijfeld een risico genomen. Lezers die gewend zijn aan de Amerikaanse romans die het beeld tegenwoordig bepalen, vinden de boeken van Maria Rosseels misschien erg moeilijk, misschien ook een beetje traag. Wie ervan wil genieten zal zich een iets rustiger tempo eigen moeten maken. En dat niet alleen: hij zal ook moeite moeten doen voor de inhoud. Rosseels schrijft geen flitsende actieboeken, maar denkliteratuur waarin de dramatiek langzaam, onderhuids het verhaal binnendringt.
De schrijfster zelf woont nog altijd in Kalmthout, bijna 87 jaar oud. De tijd dat ze een spraakmakende persoonlijkheid was, ligt echter lang achter haar. Als progressieve rooms-katholieke journaliste deed ze in de jaren zestig het nodige stof opwaaien, als romanschrijfster won ze het hart van heel Vlaanderen. Maar over de grens ligt dat anders: de Leuvense emeritus hoogleraar Marcel Janssens veronderstelt dat in Nederland niemand weet wie Maria Rosseels is - zonder te beseffen dat haar werk op de literatuurlijsten van alle reformatorische scholen voorkomt.
Een beetje verbazingwekkend is dat wel, die aandacht voor romans van een rooms-katholieke schrijfster. Zeker wanneer je weet dat Rosseels later, bijvoorbeeld in "Wacht niet op de morgen", de waarde van het christendom nogal inperkt: het blijkt slechts een van de mogelijke religies te zijn, en dus niet langer de enige weg tot behoud. Dat laatste bezwaar wil ik niet relativeren; het geldt echter minder voor de hier besproken romans. In feite zijn "Ik was een christen" en "Dood van een non" uitgesproken christelijke boeken. Niet rooms, wel katholiek.
Hoewel Maria Rosseels niet schroomt om in haar verhalen alle uitwassen van het christendom uitvoerig aan de kaak te stellen, om de spot te drijven met heiligenverering en zelfkastijding, met ingebeelde visioenen en theologische haarkloverijen, blijft de boodschap zelf onaangetast. Dat is wat ze steeds laat zien: de meeste christenen brengen het er bedroevend slecht af, erger dan veel 'heidenen', maar hier en daar leeft er een enkeling die werkelijk iets van Christus' beeld vertoont - genoeg om een volgende generatie de weg te wijzen.
Augustinus
Ook al kun je best vragen stellen bij de theologische opvattingen van Rosseels' hoofdpersonen, ze laten niet na diepe indruk te maken. Hun vruchteloos bidden, hun vertwijfeld zich uitstrekken naar God, hun aanvaarding van Zijn onbegrijpelijkheid - dat alles doet me veel meer dan de blijmoedig-optimistische romans van evangelische snit die momenteel de christelijke boekenmarkt beheersen. Hoe dat komt? Misschien wel doordat de geest van het jansenisme zijn schaduw ook over mijn eigen achtergrond werpt - geen lezer komt los van zijn verleden. Misschien ook doordat de verhalen van Rosseels een bijna calvinistische sfeer ademen. Ze schrijft in het besef dat God veel groter is dan mensen begrijpen kunnen, en dat laat ruimte voor wat óók de reformatorische traditie benadrukt: de zaligheid ligt vast buiten de mens. Zelfs wanneer hij daar in moeilijke perioden niets van voelt of ervaart. Zelfs wanneer zijn gebeden onverhoord blijven. Zelfs wanneer zijn geschiedenis géén happy end kent.
De verklaring voor die universeel-christelijke sfeer van beide verhalen ligt in het feit dat ze doortrokken zijn van een zuiver katholiek wereldbeeld: dat van Augustinus. Gods oneindige grootheid en onbegrijpelijkheid, de nietigheid van de mens, het ondoorgrondelijke goddelijke raadsbesluit, de geschonken genade van het geloof waarvoor álle andere zaken -en zeker de diepgevoelde verlangens van het lichaam- radicaal geofferd worden. Bij al deze dingen plaatst Rosseels overigens de nodige kanttekeningen. Ondergraven van zekerheden, dat is wat ze voortdurend doet, vragen stellen, twijfel zaaien. Om uiteindelijk níét in wanhoop te eindigen, maar in aanvaarding van het onbegrijpelijke. Daarmee is ze de enige christelijke auteur die antwoord geeft op het existentialisme van tijdgenoten als W. F. Hermans - althans, op vergelijkbaar literair niveau.
Misschien is haar conclusie een beetje mager: na zoveel strijd en moeite nog altijd een onbekende God, een God Die hoog en onbereikbaar blijft, zonder Zich in Christus aan de mens bekend te maken. Ik zou graag willen dat Sabine en Alexander dat laatste óók hadden ervaren. Maar ik heb respect voor de keus van de schrijfster: op dit punt gekomen liever het zwijgen ertoe doen. Desondanks ken ik geen enkele andere auteur die op zo indrukwekkende wijze laat zien wat het wil zeggen om in twijfel en aanvechting te leven, maar ook wat overgave inhoudt, en wat geloven ten diepste betekent.
N.a.v. "Dood van een non", door Maria Rosseels; uitg. Houtekiet, Antwerpen, 2002; ISBN 90 52406 65 0; 332 blz.
"Ik was een christen", door Maria Rosseels; uitg. Davidsfonds, Leuven/ Kok, Kampen, 2003; ISBN 90 80688 38 x; 436 blz.