Ooit wist de Congolese herdersjongen Assani niet eens dat hij een Tutsi was. Later vocht hij als commandant mee tegen naar Congo gevluchte Hutu’s. De Vlaamse schrijfster Lieve Joris schrijft in haar nieuwste boek over wat wel de Eerste Afrikaanse Wereldoorlog is genoemd: de bloedige strijd die Congo van 1998 tot 2002 totaal verlamde en miljoenen slachtoffers eiste. „Ik probeer met de ogen van het verleden naar Congo te kijken.”
Als Assani na zijn eindexamens vanuit de stad Bukavu onderweg is naar zijn geboortedorp in Oost-Congo, wordt hij voor het eerst geconfronteerd met zijn Tutsi-identiteit. Twee Hutu-agenten houden de bus, die de kortste weg kiest door via Rwanda te rijden, aan en sommeren Assani uit te stappen. „Jij daar, Tutsi! Uitstappen!” Hij kijkt achterom en beseft dan pas dat ze hem bedoelen. De benaming Tutsi klinkt hem als een scheldwoord in de oren. Het is 1989.
Niet veel later, terug in Bukavu, loopt hij een oud-studiegenoot tegen het lijf die hem vraagt waar hij al die tijd is geweest. Naar de hoogvlaktes, naar huis, antwoordt Assani. De student trekt zijn verklaring in twijfel en vertelt Assani vervolgens over een gemeenschappelijke kennis die plotseling verdwenen is, omgekomen tijdens een aanval van het Patriottisch Front - de door Tutsi’s gedomineerde partij die in 1994 de macht in Rwanda zou overnemen. De student voegt hem toe: „Hij is gestorven en jullie zullen er allemaal aan gaan - jij ook.” Later zou Assani tegen zijn vrouw zeggen dat deze jongen hem de kant van de rebellen op had geduwd.
Mislukte coup
Lieve Joris ontmoette in 1998 een soldaat, behorend tot het volk van de Banyamulenge, die model zou staan voor de Assani uit het boek. Assani gaat naar school in Bukavu. Hij wil verder studeren, maar raakt betrokken bij de beweging van rebellenleider Laurent-Désiré Kabila en vecht aan diens zijde mee tegen het regime van de Congolese dictator Joseph-Désiré Mobutu. In 1997 slagen Kabila en de zijnen erin de macht te grijpen. Kabila wordt in 2001 tijdens een mislukte coup vermoord en opgevolgd door zijn zoon Joseph. Deze benoemt Assani in 2003 tot generaal van het nationale leger.
De soldaat die Joris ontmoette en Assani vallen niet helemaal samen, zegt de schrijfster in haar Amsterdamse werkkamer. „Ik heb zijn verhaal aangevuld met documenten en belevenissen die ik van anderen hoorde. Het was niet mogelijk hem overal te volgen, omdat ik dan midden in gevechten zou belanden.”
Ze heeft echter niet het gevoel dat ze onverantwoord met hem aan de haal is gegaan. Joris trok naar de oostelijke hoogvlaktes waar de Banyamulenge leven om zijn verleden op het spoor te komen. Stukje bij beetje kreeg ze daar een beeld van zijn volk. Ze leerde de gemeenschap kennen door vele gesprekken en won steeds meer vertrouwen. Ze bezocht de moeder van Assani toen die stervende was.
Joris legde haar hoofdpersoon nooit haar eigen mening in de mond, maar baseerde zich op wat ze hoorde en zag, benadrukt ze. Het toevoegen van elementen aan zijn leven is volgens haar niet vreemd omdat de rebellen onder wie zij zich jarenlang bevond, deels in de clandestiniteit leefden en voortdurend nieuwe rookgordijnen legden waarachter ze zich verborgen. „In zekere zin gaan ze ook met zichzelf aan de haal. Ik had soms het gevoel dat ze, wanneer een collega gesneuveld was, een deel van zijn geschiedenis overnamen.”
Afscherming
Joris ervoer dat de Banyamulenge niet gemakkelijk het achterste van hun tong laten zien. „Als je hun geschiedenis leert kennen, begrijp je waarom. In de negentiende eeuw zijn hun voorouders het harde regime van de Rwandese koning ontvlucht. Ze trokken zich terug in de heuvels van wat later Oost-Congo zou worden. Hun dorpen bouwden ze achter heuvelruggen, uit het zicht. Ze hebben veel geheimen.” Dat maakte het soms moeilijk het echte verhaal te ontrafelen. „Wanneer je echter lang ergens bent, komt er wel een avond waarop iemand zegt: Wat die-en-die toen tegen je gezegd heeft, klopt echt niet. Hoe meer je aan de binnenkant van zo’n samenleving komt, hoe meer je te horen krijgt. Je moet je een beetje klein maken, bij hen rondhangen.”
Aanvankelijk wist Joris niet goed wat waar en wat niet waar was. „Er worden altijd leugens verteld. Je weet niet hoe het precies zit. Ik verwijt hun echter niets. Ik heb zelf ook leugentjes verteld. Ik vertelde bijvoorbeeld dat ik twee kinderen heb. Dat is niet het geval, maar een vrouw zonder kinderen heeft voor hen geen gezag. Dit moest ik vertellen, omdat mensen me anders bepaalde dingen nooit hadden toevertrouwd. Doordat ik zelf leugentjes om bestwil ging vertellen, begreep ik beter hoe zij, in hun contact met de vijandige buitenwereld, de waarheid geweld aandeden om zich te beschermen.”
De mensen met wie zij optrok, begrepen aanvankelijk niet goed wat zij zocht; sommigen dachten dat zij een spion was. „Vooral de ouderen kunnen nauwelijks lezen en schrijven. Schrijven wordt geassocieerd met spionage: het leveren van rapporten voor de geheime dienst. Maar ik was voor hen ook een drager van informatie. Wanneer ik in een dorp aankwam, vuurden de inwoners vragen op me af: Wat heb je gehoord in de stad? Wat vinden de Belgen van wat er hier gebeurt? Informatie is voor hen van levensbelang, zeker in een oorlogssituatie.”
Daarbij speelde bij de bevolking ook het besef dat het geen kwaad kon wanneer „die Belgische mevrouw” hen op de kaart zette. „Zo kwam hun positie in het conflict tenminste aan de orde. Daar konden ze voordeel bij hebben. En niet het onbelangrijkste: sommige mensen zijn vrienden geworden.”
Complexe identiteit
Joris vindt het moeilijk om te zeggen hoe haar beeld van Congo is veranderd sinds ze in 1985 in de voetsporen van haar heeroom, een missionaris, door het land trok. „Congo was anders en ik was anders. Je kunt niet zomaar met de ogen van nu naar toen kijken. Net zoals het onrechtvaardig zou zijn het werk van mijn heeroom te beoordelen vanuit een postkoloniaal perspectief.”
De Vlaamse schrijfster probeert zich in Congo steeds af te vragen wat het westerse aandeel in de huidige situatie is. Blanken hebben via het kolonialisme en de Conferentie van Berlijn (1884-1885) diepe sporen nagelaten op het continent. Met een liniaal trokken Amerika en Europa de grenzen, waarbij ze nauwelijks rekening hielden met de daar wonende volkeren. „Ik probeer vanuit het verleden naar dit land te kijken”, aldus Joris.
„Wat Congo zo fascinerend maakt? Het is het hart van Afrika. Veel van de beelden uit Afrika zijn in Congo als het ware op een groot scherm te zien. Er is veel buitenlandse bemoeienis omdat het land een enorme rijkdom aan grondstoffen bezit. Iedereen probeert een vinger in de pap te krijgen.
Heel boeiend is de vraag wat de bevolking van het land nu eigenlijk bindt. Wat is een natie? Wie is Congolees? Wat is identiteit? Dat zijn vragen die voortdurend spelen. Veel Congolezen zijn van alles. Neem nu Assani: hij is Tutsi, maar behoort ook tot de Banyamulenge, en is bovendien Congolees. Wat weegt het zwaarst? Ze zijn al Congo, maar moeten nog Congo worden. Dat is het probleem in een notendop.”
Veerkracht
Congo is ondanks de dit jaar gehouden democratische verkiezingen nog altijd een onrustig land. „Soms denk ik: Schiet een beetje op, wordt het nog wat?” erkent Joris. „Ik geloof niet dat ik het in mijn leven nog meemaak dat Congo een stabiel land zal zijn, gesteld dat ik een jaar of 80 zou worden. Het land bevindt zich midden in een proces van natievorming. Dat kost tijd en dat kan niemand voor ze doen. Misschien valt het onderweg nog uit elkaar - die mogelijkheid blijft bestaan. Ze streven wel naar een democratie waarin iedereen alles kan zeggen en doen, maar dat werkt alleen als je ook in je hart plaatsmaakt voor de ander. Daar ontbreekt het vaak nog aan.”
Pessimistisch over Congo kan Joris echter niet zijn. „De mensen hebben een enorme veerkracht. Van de Congolezen zullen we ooit nog horen, daar ben ik van overtuigd. Zo zat ik eens tijdens een grote meeting op een dorpsplein in het binnenland en keek naar een gebeeldhouwd stoeltje. Ik merkte dat alle ogen mijn blik volgden: wat vindt ze interessant? Even later begonnen overal vandaan mandjes met beeldjes en antieke voorwerpen in mijn richting te reizen. De Congolezen zijn overlevers; ze laten geen kans voorbijgaan.”
Mede n.a.v. ”Het uur van de rebellen”, door Lieve Joris; uitg. Augustus, Amsterdam, 2006; ISBN 90 457 0058 1; 256 blz.