KAMPEN - Het is niet terecht Jan Siebelink na te rekenen op een exacte beschrijving van het paauweaanse gedachtegoed. Al te gemakkelijk wordt in orthodoxe kringen gesteld dat de auteur van ”Knielen op een bed violen” een karikatuur schetst van de religieuze beleving in die kringen. Men zou er goed aan doen zich indringend te bezinnen en aan zelfonderzoek te doen als het om dat gedachtegoed gaat.
Dat stelde prof. dr. J. Hoek, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond aan de Theologische Universiteit Kampen (ThUK), maandag op de studiedag over de spirituele wereld van Jan Siebelink en de religieuze achtergronden van diens spraakmakende boek ”Knielen op een bed violen”.
Tijdens het symposium, waarop Siebelink fragmenten voorlas uit zijn boek en vragen beantwoordde, werd gezocht naar de verwerving van een dieper inzicht in theologische en psychologische achtergronden van het type spiritualiteit dat in de roman wordt aangetroffen. Niet alleen prof. Hoek, maar ook prof. dr. E. R. Jonker (hoogleraar praktische theologie en rector van de ThUK) en dr. N. Hijweege (als godsdienstpsycholoog verbonden aan de Universiteit Utrecht) brachten hun leeservaringen te berde naar aanleiding van Siebelinks bestseller, de roman die de schrijver naar eigen zeggen „is overkomen en waar ik nog middenin zit.”
Buitensporig
„De zoektocht naar authentieke spiritualiteit is in dit werk duidelijk te vinden”, aldus prof. Hoek, bij wie het boek zowel herkenning als vervreemding opriep. Vervreemding in de zin van de „geestelijke dictatuur die over Hans Sievez (hoofdpersonage van de roman, red.) wordt uitgeoefend, maar dan wel op een zo subtiel en schijnbaar lieve manier dat hij ongemerkt in een garen wordt gevangen.”
Prof. Hoek voegde daaraan toe dat hij echter niet bekend was met de extreme sterfbedscène waarmee het boek eindigt. „Mij is geen enkele vorm van calvinisme bekend waarin letterlijk een vierschaar wordt aangespannen om de echtheid van iemands bekeringservaring te toetsen.”
Te stellen dat ieder contact verbroken moet worden om een zalig heengaan niet onmogelijk te maken, vindt prof. Hoek buitensporig en niet realistisch. „Alleen al omdat het haaks staat op de gereformeerde overtuiging van de volharding der heiligen. Als God geloof heeft gewerkt in het hart van een mens, kan contact met ongelovigen dat nooit ongedaan maken.”
Anderzijds wilde prof. Hoek niet beweren dat de tekening van hypercalvinisme in het boek van Siebelink nergens op zou slaan. „Het is diep beschamend dat de praktijk van een bepaalde vorm van doorgeschoten calvinisme, dat de naam calvinisme niet verdient, zo haaks kan staan op het bevrijdende Bijbelse Evangelie.” Hij ontkende niet dat „zulke kranke prediking een enkele keer in extreme kringen voorkomt.” Dat zij een stroming zou vertegenwoordigen die aanspraak kan maken op typeringen als calvinistisch of gereformeerd, wees hij van de hand.
Prof. Hoek zei Siebelink erkentelijk te zijn voor de wijze waarop hij zijn talent heeft aangewend om indringend weer te geven hoe ontspoorde religie mensen kan verblinden en menselijk geluk kapot kan maken.
Ook de Kamper rector prof. Jonker sprak in superlatieven over de roman, die in bepaalde opzichten „rammelde aan de fundamenten van mijn bestaan.” Hij zette zijn verbeelding, herinnering en referentiekader aan het werk in de ontmoeting met „daar waar het geloof zwaar in de hanenbalken hing, om met Achterberg te spreken.”
Als christen -„meestal lees ik een roman niet vanuit gelovig perspectief, maar geniet ik van de verbeelding”- zei hij dat Hans Sievez meer had moeten doen met zijn liefde voor de aarde en voor de planten en dat hij naar de sequoia’s had moeten luisteren en niet alles in het kader van onzekerheid over verlossing had moeten plaatsen.
Verliezers en helden
Dr. Hijweege ging vooral in op de vraag hoe vanuit het levensverhaal van Hans Sievez het ontstaan en het voortbestaan van de radicale betrokkenheid op het geloof begrepen kan worden. In haar ontrafeling van de personages in ”Knielen op een bed violen” kwam zij tot de conclusie dat het in het boek vooral gaat om verlangen om in het bestaan te worden bevestigd.
Dat Hans Sievez’ vader geen rekening hield met dat wat voor zijn zoon van onschatbare waarde is, heeft diepe voren getrokken in het leven van Hans. Hans wil zich daarom vooral onderscheiden van zijn vader en streeft naar vrijheid en zelfstandigheid, concludeerde zij. „De ontmoeting met de oefenaar Jozef Mieras, die hem met de welwillendheid van een moeder benadert, biedt Hans soelaas in tijden van kommer en kwel. Hans stelt zich open voor Mieras en diens perspectief. De radicale geloofsbeleving in een kleine groep van gelijkgezinden wijst erop dat de menselijke bestemming niet ligt in het hier en nu, maar in het door God gekend zijn”, meent Hijweege.
„De radicaliteit krijgt stem in de predikers Steffen en Mieras. Beiden zijn maatschappelijk gezien verliezers, maar helden op geestelijk gebied. In Hans’ verlangen naar uiteindelijke betekenis neemt hij genoegen met een geringe positie in de kring. De druk van de colporteurs leidt ertoe dat Hans keuzes moet maken die tegen een gerichtheid zijn op het aardse (dus ook tegen zijn vrouw Margje en zijn gezin). Ze stroken niet met het eeuwige.”
Ondanks alle aardse bezigheden om brood op de plank te krijgen, moet Siebelinks hoofdpersonage zich toch van het aardse losmaken ten dienste van het geestelijke leven. „Zijn voortdurend balanceren tussen hoop en vrees kan worden gezien als een smekend beroep van de boeteling op God: Bevestig mijn bestaan.”