De jonge Jeremia is verliefd op het meisje Hanna uit Anathoth. De eerste man van Ruth, Machlon, bakt potten en glijdt uit als hij uit zijn hut komt. De Zoon van Jozef geeft Ben Hur water als hij van dorst vergaat. Bijbelfiguren maken in niet-bijbelse verhalen soms opmerkelijke dingen mee. De bijbels-historische roman mag zich vandaag de dag in groeiende belangstelling verheugen. Kan dat eigenlijk wel? Is de Bijbel daar geen té heilig boek voor?
Bijbels-historische romans doen het de laatste tijd goed. Nog niet zo lang geleden verschenen bij Mozaïek twee romans van de Amerikaan Paul Maier in Nederlandse vertaling: een boek over het Rome uit de tijd van Paulus en een roman over Pilatus. Barnabas, de imprint van uitgeverij Groen uit Heerenveen, bracht vorige maand "Jeremia, de man die huilde" van Thom Lemmons op de markt. Een andere roman van dezelfde schrijver over Daniël moet begin volgend jaar verschijnen.
Wie het Jeremia-verhaal leest, maakt kennis met een gedreven man. Zijn hart brandt én treurt. Lemmons maakt de strijd van de profeet bijna tastbaar: Jeremia moet van hogerhand spreken, maar eigenlijk wil hij niet en soms durft hij niet. Met de regelmaat van de klok zucht hij over zijn opdracht. Van binnen beeft hij. Om de onwil van zijn volk en om de afschuwelijke boodschap die hij moet brengen, is zijn leven een lijdensweg. Geen wonder dat Lemmons hem als een magere, eenzame man tekent, én als iemand die op een hoger plan leeft dan zijn volksgenoten.
En passant
Wie de roman heeft gelezen, grijpt nog eens terug naar het bijbelboek. Hij bekijkt de tekst met nieuwe, nieuwsgierige ogen. De profeet en zijn getuigenis gaan (anders) leven. Was de profeet echt een man die huilde? Jeremia wordt in Lemmons' boek een man van vlees en bloed. De lezer zal zijn boodschap niet weer vergeten. Hij kent zijn profetie, kan zich voorstellen hoe de geest in Israël destijds was, hoe het land eruitzag, hoe de gezagsverhoudingen waren, hij voelt de pijn van de profeet, weet dat hij in de tijd van Daniël leefde, welke verhouding hij tot Baruch had, dat hij uit de tempel werd gegooid, wat het karakter van de andere profeten was, dat Jeremia stemmingen had en regelmatig bij de pakken neerzat: "O God, vervloekt zij de dag dat ik geboren ben... waarom doodde U mij niet in de moederschoot?" Intussen brengt hij op het tempelplein trouw de boodschap van God aan het volk over: "De Here verklaart: "Ik zal een ramp brengen over de leiders van mijn volk -de herders van mijn schapen- want zij hebben hen voor wie zij moesten zorgen, vernietigd en uiteengejaagd..."
Dat is ongeveer wat ook in de Bijbel staat te lezen en wie daar even studie van maakt, kan erachter komen welke koningen in Jeremia's tijd regeerden. In de roman krijg je dat echter en passant mee en blijven niet alleen de namen hangen, maar ook de karakters en de overtuiging van de diverse koningen.
Intussen ziet de lezer dat in Jeremia's ouderlijke huis in Anathoth niet alles koek en ei is, dat tafelruzies niet ongebruikelijk zijn en dat broer Lemuël Jeremia een hak wil zetten en uiteindelijk met diens jeugdvriendinnetje Hanna trouwt.
Preek
Die laatste dingen zijn eigenlijk onzin; ze staan niet in de Bijbel. Bijbelse fictie dus. Kan dat eigenlijk wel? Is de Bijbel daar niet een té heilig boek voor? En staat er niet juist de waarschuwing: "Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn"?
Vragen die niet alleen in de boekenwereld spelen. Hoeveel mag een basisschoolleraar erbij verzinnen als hij over Mozes in het biezen kistje vertelt? Sfeertekening kan hij niet missenmaar hoe betrouwbaar is 'zijn' conversatie tussen bijvoorbeeld Amram en Jochebed?
Wie even zoekt, ontdekt dat christenen een traditie van verhalen met bijbelfiguren kennen. Om iets uit de Reformatietijd te noemen: het toneelstuk "Abraham sacrifiant" van Théodore deBeza. En later in Nederland: bijbelse toneelstukken of drama's van Joost van den Vondel.
Tegen het eind van de negentiende eeuw verschijnen beroemde romans: "Ben Hur" van Lewis Wallace en "Quo vadis", de bestseller van de Poolse Nobelprijswinnaar Henryk Sienkiewicz. Min of meer romantische verhalen over de eerste eeuw na Christus, die in hun tijd razend populair raakten, verfilmd werden en nog steeds in herdruk verschijnen. Zeker sinds de Tweede Wereldoorlog verschijnen tal van bijbels-historische romans, een genre dat christelijke uitgeverijen nu lijken te herontdekken. Opvallend veel Amerikanen wagen zich eraan en Nederlandse uitgevers vertalen hun werk maar al te graag.
Toch hebben ze stuk voor stuk verzonnen (en soms zelfs onbijbelse) elementen in zich, die bovendien door de aantrekkelijke vorm nog blijven hangen ook. Wie "Ben Hur" heeft gelezen en later een preek over de kruisgang van de Heere Jezus hoort, heeft kans Hem -net als in het boek- te zien struikelen en door Ben Hur een slok water aangereikt te zien krijgen. Wie Paul Maiers roman over Pilatus kent, schieten in de kerkbank misschien discussies met zijn vrouw Procula te binnen. En wie "Ruth" van de Amerikaanse Lois T. Henderson heeft gelezen, leest het bijbelboek voortaan anders en kan moeilijk meer uit zijn hoofd zetten dat Machlon een pottenbakker was, die uitgleed en daarmee van Ruth een weduwe maakte.
Kracht
Dat een roman gemakkelijk beklijft, is het gevaar en meteen de kracht ervan. Voor een bijbelboek als Jeremia heb je concentratie en een lange adem nodig, terwijl je Lemmons' roman moeiteloos en aan een stuk leest. Jeremia komt tot leven en bovendien kan zijn boodschap je raken of aan het denken zetten.
Ook al gaat het om heilige geschiedenis, elke auteur die een roman over een bijbelfiguur schrijft, móet er zelf dingen bij verzinnen. Ook al probeert hij nog zo sober te zijn, hij heeft sfeerelementen nodig, dagelijkse wissewasjes, conversaties en vooral: karakters. Die staan zo niet in de Bijbel. Zeker een karaktertekening vergt interpretatie van de schrijver. Een goede bijbelroman staat of valt dus met een goede auteur. Hoe gaat hij met de Bijbel om. Heeft hij een vaardige pen en weet hij het wankele evenwicht tussen feit en fictie te vinden?
Dat evenwicht zocht Vondel bijvoorbeeld in zijn bijbelse drama's. Die moesten in elk geval bevatten wat de Bijbel zegt, ze moesten voorzichtig omgaan met wat de Bijbel níet zegt en zich verre houden van wat met de Bijbel strijdig is.
Ongeveer op dezelfde manier gaat de nu levende auteur Paul Maier te werk. Van hem verschenen recent "De brand van Rome" en "Pilatus" op de Nederlandse markt. Juist omdat veel (bijbels-)historische romans naar zijn idee "belabberd" veel fictie en weinig feiten bevatten, bedacht de Amerikaan een nieuw soort roman: de documentaireroman, een genre met voetnoten en literatuurverantwoording.
De wet die Maier hanteert, heeft wat weg van die van Vondel: Zijn personen moeten historisch zijn; geen personage, gebeurtenis of detail mag in strijd met de historische feiten zijn; als gegevens ontbreken, probeert hij de geschiedenis te reconstrueren, zoekt hij de meest waarschijnlijke mogelijkheid en verantwoordt zijn keus duidelijk in noten. Aan deze -tamelijk strenge- regels voldoet een ander soort Amerikaanse bijbelfictie dat momenteel erg populair is overigens zeker níet: de eindtijdverhalen van Tim LaHaye en Jerry B. Jenkins.
Maiers trits dwingt hem al te veel romantisering buiten het boek te houden. Maar al is hij nog zo terughoudend, toch moet hij in zijn roman over Pilatus veel zelf invullen en geeft hij de prefect én zijn vrouw een karakter dat wellicht meer fictie dan feit in zich heeft. Zijn principes maken echter dat hij niet van elke bijbelfiguur een hoofdpersoon in een roman kan maken. Een verhaal vanuit het perspectief van een discipel of apostel wordt niet eenvoudig. Liever laat Maier hen daarom terloops in zijn verhaal figureren. De Nederlandse auteur H. Westerink kiest voor het andere uiterste. In zijn roman "De tempelbouwers" over de Joodse ballingschap figureren nagenoeg alleen niet-historische personen.
Scheiden
Bijbelgetrouwheid en terughoudendheid zijn voorwaarden voor een goede bijbels-historische roman. Het staat buiten kijf dat een roman invloed heeft en dat dat niet altijd positief hoeft te zijn; lezers kunnen fictie als voor feiten onthouden. Dat is minder erg als het onschuldige fictie betreft, maar het wordt hinderlijk als een auteur te veel onzin bedenkt. Dat is wellicht het geval bij "Ruth" van Lois T. Henderson. Wie eenmaal heeft gelezen, kan niet meer terug.
De meeste schrijvers hebben ongetwijfeld een goede bedoeling, maar een lezer moet dat van tevoren checken. "Jeremia" mag dan door een bijbelgetrouwe auteur geschreven zijn, dat een boek als "Pilatus. De biografie van een verzonnen man" van Ann Wroe dat níet is, is op voorhand duidelijk.
Al valt bij elke bijbels-historische roman ongetwijfeld een kanttekening te plaatsen, het genre op zichzelf heeft een waardevol, verrijkend karakter. Elk geval vraagt een aparte beoordeling. Wie van jongs af aan kritisch heeft leren lezen, verstaat wellicht de kunst feit en fictie te scheiden. Een boek als Lemmons' "Jeremia" voert een pleidooi voor de profeet en beklijft bij veel lezers misschien zelfs beter dan de dagelijkse lezing van een hoofdstuk. Intussen voert de roman naar het bijbelboek; wie de Jeremia-roman heeft gelezen, grijpt naar de oorspronkelijke tekst. Klopt het wat er staat?
Mede n.a.v. "Jeremia, de man die huilde", door Thom Lemmons; vert. Bep. Fontijn-Donatz; uitg. Barnabas, Heerenveen, 2001; ISBN 90 5829 236 3; 316 blz.