Vertellen en een boodschap doorgeven. Meer wilde de schrijver H. te Merwe niet doen. Hij was zich bewust niet in de schaduw te kunnen staan van de grote verteller W. G. van der Hulst: ”Die stond ergens ver weg. Dan kwam er niets en dan kwam er nog eens niets. En dan kwamen wij.” Ook Anne de Vries beschouwde hij als zijn meerdere. ”Maar ik weet ook dat er mensen zijn die nog slechter schrijven dan ik.”
Schrijven was voor Te Merwe zijn lust en zijn leven. Van zijn hand verschenen meer dan 180 boeken, vooral over de geschiedenis van de kerk en het vaderland. Titels als ”De meester uit de Gecroonde passer”, ”Legionair bij de val van Jeruzalem” en de Luyt Lievensz-trilogie” hebben duizenden jongeren in hun greep gehad. Het ging Te Merwe niet primair om het schrijven van een literair mooi verhaal. De boodschap stond voor hem centraal. ”Ik weet dat de Grote Meester mij de gaven en daarmee de opdracht heeft gegeven om te vertellen van Hem, Die Zich in Zijn Woord openbaart en Die de geschiedenis met Zijn hand bestuurt.” Gods daden verhalen was zijn diepste drijfveer. Discussies over de vraag wat nu wel literatuur is en wat het niet is, waren aan Te Merwe niet besteed. H. te Merwe was een pseudoniem voor de protestantse onderwijzer Nicolaas Heiner, die 22 januari 1896 in Gorinchem werd geboren. De ligging van die stad aan de rivier de Merwede bracht hem op het idee het pseudoniem ”Te Merwe” te kiezen. Nicolaas was de op een na oudste uit een gezin van zes kinderen. Vader Heiner dreef jarenlang een slagerij in Gorinchem, maar besloot later makelaar te worden. Daarnaast was hij politiek actief binnen de Anti-Revolutionaire Partij. Enkele jaren bekleedde hij het ambt van wethouder in de stad. Zijn kinderen gaf hij een degelijk gereformeerde opvoeding. Zij leerden te staan voor hun beginsel en geen water bij de wijn te doen. En dat wierp zijn vruchten af. Zijn vader verkocht ieder jaar vlees aan kermisexploitanten als die Gorinchem bezochten. Uit het oogpunt van klantenbinding besloot Heiner sr. eens een zak oliebollen op de kermis te kopen. De elfjarige Nicolaas weigerde echter een bij de ’wereld’ gekochte oliebol aan te raken.
Onderwijzer
Als tweede zoon van het gezin was Nicolaas door zijn ouders voorbestemd om onderwijzer te worden. ”Zij hebben gekozen, maar ik heb er nooit spijt van gehad,” zei hij jaren later. Op 14-jarige leeftijd ging hij naar de kweekschool, waar hij in 1916 voor zijn hoofdakte slaagde. Later haalde hij enkele taalaktes, waaronder Nederlands MO. De jonge onderwijzer voelde het als zijn roeping het christelijk onderwijs te gaan dienen. Maar dat lukte de eerste tijd niet, vanwege het grote aanbod aan onderwijsgevenden binnen protestantse kring. Heiner werkte eerst bij een neutraal doofstommeninstituut in Rotterdam. Uiteindelijk kreeg hij een benoeming aan een christelijke school in Bennekom. Daarna stond hij achtereenvolgens voor de klas in Delft, Den Haag, Bodegraven, Utrecht, Stadskanaal, Schiedam en Hoek van Holland. Hij eindige zijn onderwijscarrière als leraar Nederlands en Geschiedenis in Den Haag. Zijn debuut als schrijver maakte Heiner in 1925 toen hij onder het pseudoniem H. te Merwe het boekje ”Bertus” publiceerde bij Kirchner in Amsterdam. Eenmaal hoofdonderwijzer in Delft stapte hij over naar uitgeverij W. A. Meinema, die in de Prinsenstad haar domicilie had. Hier verscheen een reeks titels van Te Merwe, zoals ”Van Kezen, Pruisen en Oranjeklanten”, ”Bootsgezellen van Boisot”, ”Met Karel Martel tegen Moren en heidenen” en ”Alwin”.
Redder in nood
Tussen uitgever Meinema en meester Heiner groeide een hechte vriendschapsband. Samen zetten ze een fonds van zondagsschoolboekjes op. Voordat Meinema besloot een boekje van een auteur te publiceren, vroeg hij het oordeel van zijn vriend. Gaf deze een negatief advies, dan werd het manuscript retourgezonden. De uitgever beschouwde de meester ook als redder in nood. Wanneer hij een nieuw boek nodig had en een aanbod van geschikte manuscripten ontbrak, was een brief vaak voldoende om Heiner aan het schrijven van een nieuw boek te zetten. In het najaar van 1937 zag Meinema aankomen dat hij geen geschikt boek had om kinderen rond de tien jaar als kerstgeschenk te geven. Zijn noodkreet hielp. Twee dagen liet Heiner weten dat hij een verhaal in zijn hoofd had en vroeg een stenotypist te sturen. In een dag dicteerde hij de helft van het boek. De eerste aanzet tot de bekende trilogie over Luyt Lievensz. Opvallend was dat deze boeken in de NRC en in het Algemeen Handelsblad positief besproken werden.
Feitenkennis
Dat Te Merwe dit kon, had niet alleen met zijn creativiteit maar vooral ook met zijn grote kennis van de geschiedenis te maken. Voordat hij een verhaal opschreef, wilde hij zeker zijn van de feiten. In de historische boeken mochten geen elementen voorkomen die niet klopten. Te Merwe maakte in de protestantse kring naam als schrijver van historische verhalen voor jongeren. Maar daarnaast schreef hij ook ’gewone’ jeugdboeken, als ”Evert van den parlevinker” en ”Een droeve en blijde avond”. Verhalen voor volwassenen publiceerde hij sporadisch. Titels in deze categorie zijn: ”Weggeduwden” en ”Gebleven trouw”.
Vertelstof
Toch is zijn belangrijkste werk juist voor ouderen geschreven. Te Merwe bewees het protestants-christelijk onderwijs een grote dienst met de publicatie van ”Der Vad’ren Pand”, geschreven om onderwijzers vertelstof te bieden bij hun lessen over de geschiedenis van ons land. Zijn uitgangspunt was dat de hand van God duidelijk zichtbaar was in die geschiedenis. Later volgde een vergelijkbaar werk over de kerkgeschiedenis, getiteld ”De wereldweg der Kerk”. Heiner publiceerde ook onder andere schuilnamen zoals H. Henszen Veenland, H. van Erkel en Hein Hoek. Onder zijn eigen naam publiceerde hij diverse leerboeken over Taal, literatuur en stijl. Schrijven was voor Te Merwe het uitvoeren van een ”hoge opdracht.” Ooit vroeg professor Waterink hem waarom hij steeds weer de pen ter hand nam. ”Plompverloren -ik schrok er eigenlijk zelf van- antwoordde ik: ”Voor God.” Toch geloof ik dat dat het is. Het is een dienst. En dan een dienst die ik tegelijk een liefhebberij noem.” Vanuit die gedrevenheid wilde hij dat zijn boeken een boodschap moesten hebben. Maar hij was wars van ’preken’. ”Daar heb je dominees voor,” was zijn stelling.
Beginneling
De meesterverteller kende zijn beperkingen. Hij wist de mindere te zijn van de gevierde kinderboekenschrijver W. G. van de Hulst. ”Hij was een schrijver van naam en ik was zogezegd een beginnelingetje,” zei hij in 1973 in een interview. Meester Heiner behoorde duidelijk tot de generatie ouderwets gereformeerden, voor wie de principes zwaar wogen. Het geloof in God en Zijn Woord stond buiten kijf, de geschiedenis van volk en vaderland was hem lief en moest doorverteld worden, en met de werkdrift die stereotype aan calvinisten wordt toegeschreven, wilde hij werken zolang het dag was. Toch gingen de ontwikkelingen in de gereformeerde wereld ook aan hem niet voorbij. De oecumenische gedachte die na de Tweede Wereldoorlog in de Gereformeerde Kerken ruim baan kreeg, omhelsde hij. Toen hij zich in Hoek van Holland had gevestigd, raakte hij bevriend met een kapelaan van de Rooms-katholieke kerk. Ze bezochten elkaar geregeld en gingen af en toe samen op pad. Zo maakten ze eens met enkele andere vrienden een tochtje naar de Van Brienenoordbrug die in aanbouw was. Plotseling dreigde Heiner om te vallen. Hij greep zich daarom vast aan de kapelaan en zei lachend: ”Rome en de Reformatie samen sterk.” Het werk van Te Merwe is inmiddels nagenoeg in de vergetelheid geraakt. Verschillende van zijn boeken zijn (opnieuw) op de markt gebracht door reformatorische uitgevers als De Banier en Van der Tol. Inmiddels is er nauwelijks meer belangstelling voor zijn boeken. Ofschoon zijn verhalen vanwege de boodschap en geschiedkundige nauwkeurigheid waardevol zijn, heeft Te Merwe gelijk gekregen. Hij was geen Van de Hulst, wiens boeken in trek blijven.