De middeleeuwer Jan van Beieren had een merkwaardige gewoonte bij het lezen. Hij likte altijd aan zijn vingers voordat hij er een bladzij mee omsloeg. Het was een gewoonte die vriend en vijand opviel. Het werd zijn dood.
Jan had veel vijanden, vooral de partijgenoten van zijn nicht en tegenstandster, de beroemde gravin Jacoba van Beieren. Die kochten voor veel geld een zekere Jan van Vliet om en gaven hem een hertenleren zakje mee, gevuld met gif. Daarmee bewerkte Van Vliet de bladen van het gebedenboek van Jan van Beieren, met als gevolg dat deze zichzelf langzaam vergiftigde toen hij aan zijn vingers likte bij het lezen. Op 6 januari 1425 stierf Jacoba's oom na een machtsperiode van 36 jaar.
Veel plezier heeft Van Vliet niet van zijn beloning gehad: hij werd al spoedig gegrepen. Er volgden martelingen en hij legde een bekentenis af. Dat betekende het einde: hij werd terechtgesteld. En zo heeft zijn aanslag dus eigenlijk twee doden tot gevolg gehad: het slachtoffer en hijzelf.
Al met al een merkwaardige geschiedenis. Een gegeven om in een roman te verwerken. Heeft Umberto Eco zich door deze moord laten inspireren bij zijn boek "De naam van de roos"? Ik weet het niet. Wel dat in deze roman mensen sterven doordat ook zij aan hun vingers likken bij het lezen van een oud geschrift met vergiftigde bladzijden.
Nu was het gebedenboek van Jan van Beieren op zich natuurlijk niet schadelijk voor een lezer. Het likken eraan was dodelijk, het lezen niet. Daartegenover staat dat er natuurlijk ook voorbeelden gegeven kunnen worden van werken die je als het ware gerust zou kunnen verslinden, maar die je maar beter niet kunt lezen, omdat de geest van een lezer erdoor vergiftigd wordt. Bij dergelijke lectuur bevindt het venijn zich dan ook niet aan de bladzijden, maar in de tekst. Meerdere schrijvers zijn daartoe heel bekwaam geweest. En om er maar gelijk een te noemen, ik vind de onlangs overleden schrijver Gerard Reve zo'n auteur.
Ooit heb ik me verdiept in de pennenvruchten van Simon van het Reve/ Gerard Kornelis van het Reve/ Gerard Reve zoals hij zichzelf afwisselend noemde. Daarbij vond ik zijn roman "De avonden" uit 1947 fascinerend. Ook zijn bundel "Tien vrolijke verhalen" uit 1961 sprak me wel aan, al was het alleen al door de zwarte humor die ik erin tegenkwam. Maar als ik later werk van hem ter hand nam, las ik meestal niet meer dan enkele passages voor ik het boek weggooide of terugbracht naar de openbare bibliotheek. Telkens weer kreeg ik het gevoel dat ik niet verder moest gaan met deze lectuur, die ik beschouw als een vunzige mix van perverse homo-erotische fantasieën en een verrot religieus besef, zij het dan ook op superieure wijze beschreven. Ik zag (en zie) het lezen van zijn boeken zonder meer als een vergiftiging van de lezer. Maar ook van de schrijver zelf. Want het kan toch niet anders of hij heeft zijn eigen ziel verziekt met het zo op schrift vastleggen van allerlei aberraties.
Reves romans en brievenbundels slaan tegenwoordig niet bijzonder aan bij de hedendaagse jeugd. Hopelijk raakt hij al spoedig helemaal in het vergeetboek. Hij heeft te veel vergif op de bladzijden van zijn werken aangebracht. Net als ooit Jan van Vliet deed. En dit hebben ze verder gemeen dat niet alleen de lezers, maar ook zijzelf het slachtoffer werden van de boeken die zij bewerkten.