Verhalen moet je vertellen, het liefst op je eigen manier. Zo blijven ze leven en wekken ze telkenmale ontroering, huiver, zelfs afschuw. Een 'feest' dus van herkenning, angst en medelijden, ingrediënten die Aristoteles al voorschreef in zijn "Poetica". We treffen ze allemaal aan in "Griekse mythen" van Imme Dros en beeldend kunstenaar Harrie Geelen.
Het boek "Griekse mythen" is een waardige opvolger van de versleten en vaak ongeïnspireerde (vertaalde) verzamelingen van Griekse mythen die bij zo veel mensen in de boekenkast stoffig staan te worden. Imme Dros, bekend als kinderboekenschrijfster maar ook als vertaalster (in 1992 maakte zij naam met haar vertaling van Homerus' "Odyssee"), is erin geslaagd een boeiend verhaal te componeren dat de tand van de tijd wel even zal verduren.
De verhalenbundel wordt gepresenteerd als een jeugdboek. Toch valt er voor volwassen lezers ook veel te genieten, zowel qua vorm als inhoudelijk. In diverse opzichten zijn duidelijke sporen van de mythenverteller bij uitstek, Homerus, aanwijsbaar. Zo vertelt Dros haar verhalen in de zogenaamde dactylische hexameter, een zesvoetige versmaat die in de Griekse (en Latijnse) dichtkunst de meest gebruikte is geweest. Dit metrum met zijn kenmerkende afwisseling van lang-kort-kort en lang-lang staat borg voor vaart en openheid en creëert een taalsfeer die aansluit bij de antieke traditie. Overigens gaat Dros in de meest recente delen van de bundel wat vrijer om met de regels voor dit ritmeschema, waardoor meer de indruk van ritmisch proza ontstaat.
Een ander punt van Homerus-navolging is het gebruik van steeds terugkerende formuleringen ("formules"). In de tijd van Homerus en in de eeuwen vóór zijn schriftelijke vastlegging van de "Ilias" en de "Odyssee" werden mythologische verhalen verteld door beroepszangers, die (uit het hoofd!) in het voorgeschreven metrum en vaak met instrumentale begeleiding allerlei trucjes gebruikten om de luisteraar en zichzelf weer bij de verhaallijn terug te brengen. Dit procédé beheerst Dros tot in de finesses. Het aardige is dat zij dergelijke wendingen ook verwerkt in verhalen die Homerus zelf nooit verteld heeft, zoals in het verhaal over de Argonauten: "Soms met een gunstige wind in de zeilen en soms met de riemen/ brachten de Argonauten het schip langs kusten en steden/ waar de bewoners andere talen spraken ()."
Een andere inspiratiebron is het Griekse toneel. Hier kleven zowel voor- als nadelen aan. Om met de nadelen te beginnen: de drie grote tragediedichters Aeschylus, Sophokles en Euripides zijn als vertellers natuurlijk niet te evenaren. Dit wreekt zich vooral in de bundel "Liefde en haat" over de familievetes rond Agamemnon en de bloedstollende gebeurtenissen in het leven van Oedipus en zijn familie. Bovendien is Dros' toon af en toe te badinerend, vergeleken met de ernst van de originele verhalen. Anderzijds slaagt de schrijfster er vooral in de 'losse' verhalen in om medelijden en afschuw te wekken, aandoeningen die in tragedies onmisbaar zijn. Dat genoemde gemoedstoestanden elkaar heel snel kunnen afwisselen (zij het niet bij hetzelfde personage) blijkt uit het verhaal over Medea, die na haar vlucht uit Kolchis haar eigen broertje doodt. Haar vader: "() Het verdriet dat bij hem opkwam was sterker dan alles/ wat hij ooit had ervaren. Zijn meisje, zijn kleine Medeia/ had hem verraden of ze niet duizend keer had gezworen/ dat hij de liefste was van de wereld, ()." En even later op zee: "Koud van ontzetting zag ze haar vader naderen. Toen greep/ Hera in, zij leidde Medeia's handen. Het meisje/ voelde rechts een zwaard en links het hoofd van Apsyrtos./ Daarna was er bloed en meer bloed. Ze huilde, ze schreeuwde./ Nog harder schreeuwde koning Aietes. Hij zag het/ hoofdje van zijn kind in de gulzige golven verdwijnen."
In de verhalen wordt de lezer al snel duidelijk dat er sprake is van een dubbele moraal: slecht gedrag van mensen wordt onherroepelijk door de goden gestraft, terwijl de goden zelf op alle fronten hun gang kunnen gaan. Bij het navertellen hiervan ligt het gevaar op de loer het amorele gedrag van goden en mensen extra aan te dikken. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Romeinse dichter Ovidius, die de zaken soms wel erg plastisch beschrijft, bezondigt Imme Dros zich daar niet aan. Ook de enkele erotische passages zijn niet aanstootgevend. Het zijn in ieder verhaal juist de verteltechnische vaardigheden die bewondering oproepen: een rijke woordenschat, een spannende afwisseling van versnelling en vertraging, een spel met het vertelperspectief, het vervlechten van raamvertellingen in het grotere verhaal en grappige woordspelingen ("kortzichtige ziener", "ze vertrouwden elkaar voor geen vadem").
De prenten (litho's) van Harrie Geelen geven de verhalenbundel een cachet dat naadloos aansluit bij het geschrevene. Frisse, kleurige platen, spontaan geschilderd, poëtisch van karakter en teer in hun uitdrukkingskracht. Dat de schilder ook de minder fraaie gedragingen van goden en mensen zichtbaar maakt is hem uiteraard niet kwalijk te nemen, evenals dat het zijn vrouw niet kwalijk te nemen is dat zij onverbloemd weergeeft waartoe mensen (en goden) in staat zijn.
N.a.v. "Griekse mythen", door Imme Dros, met prenten van Harrie Geelen; uitg. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2004; ISBN 90 451 0122 x; 541 blz.