Persoonlijke zaken verwoorden in gedichten die iedereen leest? Van de gedachte alleen al is ze bang. Want dat betekent dat je jezelf zo snel op de voorgrond zet, terwijl de Schrift rijk genoeg is. Christien de Priester: "Mijn gedichten zijn meditaties op rijm." En daarmee is de toon gezet van haar tiende bundel. Schriftuurlijk, tijdloos, degelijk. En op rijm.
Met haar 72 jaar oogt ze nog bijzonder kwiek. "Zeg maar Christien, hoor." In haar appartement aan de Goese Korenmarkt in Middelburg kijkt de bejaarde dichteres uit over een bijzonder stukje van de Zeeuwse hoofdstad. Door de gracht vaart een klein bootje met een paar padvinders. Het zwarte water klotst met gevoel voor ritme tegen de wal, waarlangs statige grachtenpanden verrijzen. Niet de minste omgeving voor een dichter om inspiratie op te doen. Toch moet Christien de Priester het daar niet van hebben. "Ik moet het altijd krijgen. Ik kan niet gaan zitten en denken: Zo, laat ik nu eens een gedicht schrijven. Daarin voel ik mijn diepe afhankelijkheid."
Dat betekent niet dat de schilderachtige Zeeuwse binnenstad nooit het onderwerp is geweest van haar dichtsels. "Op een dag stond er een regenboog precies boven de Lange Jan. Heel wonderlijk. Daar heb ik toen een gedicht over geschreven."
Sinds haar man -de destijds veel respect genietende ouderling A. de Priester van de gereformeerde gemeente te Middelburg-Centrum- in 1993 overleed, woont de weduwe alleen. "En dat wordt toch moeilijker bij het ouder worden." Dan onthult ze: "Ik denk dat dit mijn laatste gedichtenbundel wel geweest zal zijn."
Het is de tiende. "Nog is het tijd!", zo luidt de titel van haar jongste pennenvrucht. Sinds 1990 volgden de bundels elkaar in rap tempo op. Ze kenmerken zich alle door hun toegankelijke stijl. Tenminste, voor een bepaald publiek. Ze zijn geschreven in herkenbare, bijbelse bewoordingen. Dat er mensen zijn die dat hogelijk waarderen, blijkt wel uit de herdrukken die al haar bundels beleefden: soms wel drie. En ook "Nog is het tijd!" zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in de nabije toekomst opnieuw vermenigvuldigd worden.
Oudvaders
Christien de Priester wist al vanaf haar prilste jeugd wat een gedicht was. In het eenvoudige arbeidersgezin op 't Zand bij Middelburg groeide de jonge Christien op met Da Costa en Ledeboer. "We lazen thuis veel oudvaders." Ze toont het vermaarde "Bundeltjen uitgekipte geestelyke gezangen". "Dat las ik al toen ik tien was. Mijn ouders lazen gedichten van Groenewegen en ook ik hield veel van verhalen op rijm, zoals "De oude visser" en het boekje van blinde Marie."
Haar eerste gedicht dat ze uit handen gaf, was een antwoord aan de plaatselijke predikant ds. W. de Wit, die in 1947 intrede deed in Middelburg. De 17-jarige Christien schreef het op 1 januari 1948, nadat de predikant in zijn nieuwjaarspreek gewaagde van de band die hij met zijn catechisanten had. "Ik was een van hen. De dominee vroeg zich af of die band er ook aan de andere kant was." En die was er. Vol vuur draagt ze bijna 55 jaar later opnieuw haar eersteling voor, die ze op aandrang van haar ouders schoorvoetend toestuurde aan ds. De Wit - anoniem. Dat de jonge Christien toen al begaan was met haar kerkelijke gemeente blijkt wel in het gedicht. Want toen de nood om een predikant het hoogst was, "gewerd hij ons van 's Heeren hand", zo schrijft ze. En even later: "'t Is niet teveel ervan gezeid."
Ze lacht zelf om de taal. "Wat een oude taal hè? Dat zeiden ze vroeger. "Ik zei er toch niet te veel van, ee?" Daarin zie je toch ook die Zeeuwse invloeden."
Goudse kerkbode
Later dat jaar, op 6 september 1948, maakte Christien een gedicht naar aanleiding van het overlijden van ds. G. H. Kersten. Het gedicht zou haar eerste publicatie worden. "Mijn ouders zeiden: "Dit moet je opsturen naar dr. Steenblok voor de Saambinder." Dat heb ik toen gedaan, maar hij had al een ander gedicht. Toen is het in de Goudse kerkbode terechtgekomen."
Opvallend is dat alle gedichten en ook de enkele verhalen van de hand van Christien de Priester een geestelijke strekking hebben, niet één uitgezonderd. Ze is een beetje verbaasd over de vraag naar de reden daarvan. "Waarover moet je anders dichten? Ik probeer een boodschap in mijn gedichten te leggen. Ik geloof dat het ook de taak is van ieder mens om een boodschap door te geven. In een recensie heeft iemand wel eens geschreven dat je niet lang hoeft te vragen wat mijn bronnen zijn, want dat zouden bijna letterlijk preken en psalmversjes zijn. En dat is niet zo origineel. Maar dat is ook mijn bedoeling niet."
Wat dan wel de bedoeling is, is voor Christien de Priester geen vraag. Eenvoudig zegt ze: "Een bijbelse boodschap doorgeven." En dat is de rode draad van de gedichten van Christien de Priester in een notendop. Want haast ieder gedicht geeft zo'n boodschap en sprankelt in verheven bewoordingen van de majesteit Gods, van het glorieuze dat verscholen ligt in het aanbidden van Zijn heerlijke Naam en van de verborgen vreugde die is weggelegd voor allen die Hem uit genade te voet vallen. "Maar die in deze korte levenstijd/ God Zélf als 't hoogste Goed heeft mogen vinden,/ Zal leven tot in alle eeuwigheid./ Dan klinkt het nieuw gezang van Gods beminden:/ 'Het Lam, Dat voor de zonden werd geslacht,/ zij eeuwig lof en ere toegebracht!'", zo verwoordt ze het in het titelgedicht.
Archaïsch
Niet al haar gedichten wil Christien de Priester prijsgeven aan de publiciteit. "Ik heb ook wel gedichten geschreven die persoonlijker zijn", bekent ze. "Maar ik loop daar niet zo mee te koop. En eigenlijk zijn alle gedichten die ik heb geschreven wel een beetje persoonlijk, want wat niet in je opkomt, daar dicht je ook niet over."
Christien de Priester zou wat meer aandacht mogen besteden aan de vraag hoe haar gedichten overkomen. Vaak schildert de dichteres in de eerste coupletten van een gedicht eerst de toestand van de mens, waarna steevast een roep tot God volgt die begint met het woordje "o". Iets meer afwisseling in haar werk kan geen kwaad en wat minder archaïsch taalgebruik zou soms niet misstaan.
Het is niks nieuws voor Christien de Priester. "Ik heb geen literair onderwijs gehad, dat weet ik. Mijn vader was metselaar, en meisjes uit arbeidersgezinnen gingen in mijn jeugd niet studeren. Maar mijn gedichten zijn wel toegankelijk."
Dat tekent haar bundels ten voeten uit. Niet literair, niet vernuftig geconstrueerd, maar vooral eenvoudig en beschrijvend. En daardoor een tikkeltje te voorspelbaar en te onpersoonlijk. Maar ook zichzelf wegcijferend, om plaats te maken voor een Woord dat krachtiger is dan haar gedichten. Want "we weten het: Het Woord des Heeren/ zal nimmer ledig wederkeren./ 't Zal voor ons allen, groot of klein,/ tot oordeel of tot voordeel zijn."
N.a.v. "Nog is het tijd!", door Christien de Priester; uitg. Den Hertog, Houten, 2002; ISBN 90 331 1683 9; 61 blz.