Op 19 maart 1944, toen de Tweede Wereldoorlog in wezen al beslist was, bezetten de Duitse legers Hongarije. György Konrád, die wij nu als een begaafd schrijver kennen, was toen elf jaar oud. De bezetting van Hongarije was het begin van een zeer benard klein jaar voor het grote aantal Hongaren van Joodse afkomst.
In zijn boek "Elke dag Gedenkdag" schrijft Simon Wiesenthal dat 200.000 Joodse Hongaren door de nazi's werden gedeporteerd en vermoord. Plaatselijke handlangers waren de zogenaamde Pijlkruisers, Hongaarse nationaal-socialisten die in 1944 dankzij de Duitsers aan de macht waren gekomen. Hoe bloedig de terreur was van deze, naar hun symbool (een kruis van pijlen) genoemde Pijlkruisers vertelt ons György Konrád in zijn boek "Geluk".
Geboren in 1933, groeide Konrád op in het plaatsje Berettyóújfalu, niet ver van de grens met Roemenië. Hier woonde hij met zijn ouders en zijn drie jaar oudere zusje Eva. Terugblikkend op zijn kinderjaren schetst Konrád een idyllisch beeld van het leven in Berettyóújfalu. Zijn vader bezat een grote ijzerwinkel, waar elk ijzeren voorwerp te koop was dat de bevolking van het stadje nodig had: "Toen ik de winkeldeur had geopend, kwam de geur van ijzer en houtkrullen me tegemoet en daarna rook ik de smeerolie van de wagenassen en het ingevette papier waarin de jachtgeweren werden verpakt." (blz. 12) In deze veilige omgeving beleeft de verteller een intens geluk. Hij voelt zich Hongaar, hij is hier thuis, hij kent de omgeving op zijn duimpje, inclusief de ooievaars die elk jaar opnieuw nestelen op het dak van de synagoge naast de ijzerwinkel. Als kind hoort hij soldaten op straat wel eens antisemitische liederen zingen, maar die deren hem nauwelijks, omdat zijn vader er niet op reageert.
Boedapest
Dat het antisemitisme in Hongarije geen loze dreiging was, deelt de verteller al op de eerste bladzij mee, wanneer hij zijn terugblik in februari 1945 laat beginnen en daarna pas op de jaren daarvoor teruggrijpt. Het lot van deportatie was hem en Eva bespaard gebleven, terwijl zijn "klasgenoten door dokter Mengele naar de gaskamer" waren gestuurd. Maar, ook al was het meest afschuwelijke met hen niet gebeurd, grote ontberingen en zeer gevaarlijke situaties bepaalden ook hun leven tot het einde van januari 1945.
De Hongaarse gendarmes en de Pijlkruisers streefden ernaar om alle Joden van Hongarije te vermoorden. Op het platteland konden ze hun plannen gemakkelijker verwezenlijken dan in Boedapest. György en Eva Konrád wisten in mei 1944 dat zij in Boedapest iets veiliger zouden zijn dan thuis en daarom besloten zij na de arrestatie van hun ouders om per trein de riskante reis naar Boedapest te wagen. Dat besluit redde hun het leven. Zij hadden het "geluk" de dans telkens weer te ontspringen. Naar dat "geluk" verwijst de titel ook. Het is echter duidelijk een dubieus geluk, omdat zo veel anderen uit hun familie en uit hun stad stierven in de gaskamers van de kampen.
Voorzienigheid
De vraag "Waarom ik wel en de anderen niet?" bevat de zware last die György Konrád sinds zijn vroeg beëindigde jeugd met zich meedraagt: "Omdat ik de oorlog heb overleefd, ben ik de voorzienigheid, die voor mij meer is dan alleen toeval, diepe dankbaarheid verschuldigd. Tegelijkertijd twijfel ik aan het bestaan van een genade schenkende voorzienigheid, want als de heerser over leven en dood mijn overleven heeft gewild, waarom heeft hij dan ook niet de andere joodse kinderen beschermd..." (blz. 160)
Deze hardnekkige vraag maakt elke idyllische beschrijving van de jeugdjaren ten slotte onmogelijk. Van de associatie met haat en verraad kan Hongarije zich voor Konrád niet meer bevrijden. Aan de opbouw van dit autobiografische boek, met het voortdurend verspringen van het jaar van waaruit de verteller zich de gebeurtenissen herinnert, is af te lezen hoe veel moeite het de schrijver heeft gekost om de juiste woorden voor zijn relaas te vinden. Hij moet geregeld van het herbeleven van het verleden naar het heden terugkeren om in evenwicht te blijven.
De ouders van György Konrád overleefden het concentratiekamp. Ook dat is genade. Maar het oude geluk keert niet terug: "Mijn kindertijd is weggevaagd door een smartelijk gemis, door een nog onverteld en misschien wel niet te vertellen verhaal." (blz. 160) Een eerste poging om dat verhaal nochtans te vertellen vormt het indrukwekkende boek "Geluk".
N.a.v. "Geluk", door György Konrád, vert. Henry Kammer; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002; ISBN 90 234 0433 5; 174 blz.