Heeft God de schepping verlaten, nadat Hij inzag hoe moorddadig die had uitgepakt? Dat is de vraag van een verhaalfiguur in Bernlefs nieuwe boek: "Verbroken zwijgen". Het antwoord is niet goedkoop, ironisch of blasfemisch. Ik ben geen theoloog, luidt het antwoord, het universum valt buiten mijn rayon.
Zo'n antwoord is niet het antwoord van iemand die frustratie kent over een kerkelijke opvoeding. Er spreekt geen cynisme uit, het is geen ridiculiserende opmerking zoals Maarten 't Hart die pleegt te maken: God heeft keelkanker uitgevonden om mensen dwars te zitten. Bernlef is iemand die nuchter wil afwegen: Wat kunnen we wel en niet weten? Of God bestaat? Dat blijft dan een open vraag, wat hem betreft.
Maar het onderwerp is daarmee natuurlijk niet afgesloten, dat zou slechts duiden op de oppervlakkigheid van de vragensteller. Bernlef is een weldenkend schrijver, die op allerlei manieren hardop nadenkt in zijn boeken en ook deze vraag heel serieus neemt. Tenminste, voor de goede verstaander. Want het verhaal "God schuilt in de details" lijkt over Gods bestaan te gaan, maar heel expliciet wordt dat niet. Toch zijn bij nader inzien de discussies heel dicht betrokken op levensbeschouwing, zingeving, goed en kwaad - allemaal thema's die naar hun aard uitstijgen boven het platte vlak van de natuurkundig te bestuderen werkelijkheid. En dan hebben we het al heel snel over God.
Wanneer filosofen als Kant en Descartes over deze thema's spraken, stond dat altijd in verhouding tot een bepaald geloof in God. Bij de vele verhaalpersonages die Bernlefs nieuwe boek bevolken, glipt de vraag naar God er soms zomaar uit. Bijvoorbeeld bij een man die te horen heeft gekregen dat hij ongeneeslijk ziek is: "Alle toekomst afgebroken. Tot wie of wat moet een mens zich in zo'n toestand wenden? () In de verte een klok die slaat. Overal kerken vol oude vrouwtjes met omslagdoeken, prevelend, kaarsen brandend. De eenvoudigen van geest. Zoiets ook bereiken, buiten het geloof om." Zo'n passage schept voor een christelijke lezer een diepe verbondenheid, maar tegelijk een onoverbrugbare afstand.
In een ander verhaal komen opnieuw transcendente ervaringen aan de orde. Ze worden ook gewogen op de weegschaal van de schrijver: "Wie heeft ooit als kind niet vol verwondering naar de sterrenhemel opgekeken terwijl een vader of grootvader al wijzend namen gaf aan de ontelbare sterren en planeten die daar flonkerend aan het firmament stonden? (...) Wie heeft toen niet een ogenblik geloofd dat er achter de wirwar van flonkerende sterren, waarvan een deel ineengestort is voor hun licht ons oog bereikt, een ordening schuilging, een systeem?"
Bernlefs hoofdpersoon kiest ervoor deze basale ervaring niet te honoreren. Hij ziet de menselijke hang naar zinervaring en het vermoeden van een allesverklarend systeem als een uitdrukking van de aard van ons brein: "Het is voor de mens onontkoombaar niet aan een dergelijk systeem te geloven, aangezien de mens zelf, of laat ik liever zeggen, het menselijk brein, een systeem is." Deze redenering is niet onontkoombaar en noodzakelijk, zoals Bernlef ons natuurlijk wel graag wil laten geloven. Maar de nuchtere eerlijkheid waarmee hij deze standpunten verwoordt, is hoe dan ook sympathiek.
De verhalenbundel had overigens evengoed "Weemoed en verlangen" kunnen heten, omdat de vergankelijkheid als thema nadrukkelijk aanwezig is. Het openingsverhaal is daarvan een mooi voorbeeld. Een bejaarde man komt toevallig in contact met een paar tieners in zijn woonplaats. Hij biedt een meisje van vijftien jaar onderdak, omdat zij thuis niet terechtkan. Van het een komt het ander: het meisje vraagt hem of ze haar verjaardagsfeestje in zijn huis mag houden: er zullen echt maar acht vrienden komen. Maar het worden er wel twintig en het feestje eindigt ermee dat de man bedreigd wordt en bestolen.
Bernlef tekent heel knap hoe de oude heer in het verleden leeft, hoe hij beseft aan het einde van zijn leven gekomen te zijn. De confrontatie met de "jeugd van tegenwoordig" schept dan een grote tegenstelling. De jonge meisjes die opeens bij hem over de vloer komen, brengen enige spanning in hem teweeg, maar op een gelaten manier: "Jonge meisjes prikkelden zijn gevoel voor schoonheid, meer niet. De vanzelfsprekendheid waarmee ze hun lichaam aan de wereld toonden, lichamen die zo gauw alweer zouden verwelken en in vormeloosheid ten onder zouden gaan. De jeugd had de toekomst, maar besefte niet hoe diezelfde toekomst haar vernietigen zou."
Bernlef wordt eigenlijk nergens zeurderig of overdreven melancholisch. Steeds weet hij in een nieuwe context met verrassende beelden en taferelen het memento-mori-besef op te roepen. En dat toont weer hoe tegenstrijdig het atheïsme of het agnosticisme kan zijn, hoezeer het met zichzelf in de knoop zit. Weemoed en verlangen, hang naar Iemand, maar ondertussen via redeneringen tot de slotsom komen dat er niets is. Je zou met gemak een lijstje kunnen maken met "gebeden tot de onbekende God" die voorkomen in recente romans. Maar juist die tegenstrijdigheden getuigen van echte menselijkheid en zorgen ervoor dat een christen nooit los kan raken van de moderne cultuur of met een grote boog voorbij kan gaan aan de mensen om hem of haar heen.
N.a.v. "Verbroken zwijgen", door Bernlef; uitg. Querido, Amsterdam, 2002; ISBN 90 214 5269 3; 248 blz.