"Ik heb geen geloof. Maar ik zal zolang mijn knieën het volhouden blijven bidden dat ik het krijg." Dit is geen uitspraak uit een bevindelijk gereformeerde levensbeschrijving, maar een opmerking die gemaakt wordt in een moderne roman. In Doeschka Meijsings nieuwe roman -de familiekroniek "100% chemie"- speelt het geloof in God een bescheiden rol.
De titel van het boek is afkomstig van een uitspraak van de moeder uit het verhaal. Op een bepaald moment ziet zij een televisieprogramma waarin het een en ander beweerd wordt over DNA. Moeder verzucht: "Ik geloof dat we allemaal voor de volle honderd procent uit chemie bestaan." Dat is een tamelijk krasse uitspraak, die haar dochter ook meteen op waarde taxeert: "Ik zei (in reactie daarop, red.) níet dat, als je dat geloofde, je voor hetzelfde geld meteen in je kist kon gaan liggen, maar probeerde met het woord "ziel", dat ons niet voor niets sinds mensenheugenis voor raadsels stelt, enige ruimte te wrikken tussen haar en de planken van haar doodskist." Op haar website geeft Meijsing een extra toelichting: "We hangen allemaal van genen en aminozuren aan elkaar. Dat betekent dat al het genetisch materiaal van mijn familie direct met mij te maken heeft. Dat lijkt mij onomstotelijk waar. Toch zeg ik tegen mijn moeder: we hebben ook een ziel. () Er is meer dan DNA, optelling, deling en vermenigvuldiging. Er is nog altijd het verhaal."
Afgezien van de vraag of je je herkent in Meijsings uitspraken, is duidelijk dat er hier wezenlijk zaken aan de orde zijn. Veel moderne westerlingen geloven dat alles neerkomt op chemische processen, inclusief liefde en religie. Meijsing probeert hier iets tegenover te zetten: "Er is nog altijd het verhaal." Het is niet verwonderlijk dat een schrijfster juist hiermee op de proppen komt. Maar het zegt vooral veel over een levensbeschouwelijke notie die zich in het hart van het moderne culturele besef heeft genesteld. Het komt erop neer dat een verhaal troost biedt, op de een of andere manier ruimte geeft aan je diepste verlangens. Een mens kan uiteindelijk niet leven met de gedachte dat alles voor honderd procent bestaat uit chemische processen en dat na de dood alles voorbij is. Er is een diepgeworteld verlangen naar zin en betekenis.
Troost
Een antwoord dat je kunt geven op die "vragen van de ziel" is het antwoord dat Meijsing geeft: een verhaal waarin je leven betekenis krijgt doordat het ingekaderd wordt in een langere geschiedenis. Maar het droevige feit doet zich voor dat juist die verhalen allemaal verzonnen zijn en daarom vooral onze wensen en verlangens weerspiegelen. Het is dus wel een vorm van zingeving -de troost van het verhaal, zo zegt men- maar in de grond van de zaak levert het niets op. Dus als je doorvraagt bij deze levensbeschouwing in notendop, houd je al snel niets meer over. Het verschil met de gedachte dat het menselijk bestaan uitsluitend bestaat uit chemische processen is dan uiteindelijk verwaarloosbaar.
Opmerkelijk genoeg eindigt dit boek weer bij kerk en geloof. Meijsing vertelt dat haar moeder elke zondag de kerk bezoekt, ondanks haar pijnlijke knieën. ""Waarom doe je dat dan ook elke zondag?" vroeg ik korzelig aan de telefoon, "je gelooft toch dat we allemaal uit chemie bestaan?" "Ja zeker", zei ze, "dat is ook zo. Ik heb geen geloof. Maar ik zal zolang mijn knieën het volhouden blijven bidden dat ik het krijg."" Zo kruipt het bloed waar het niet gaan kan en dat is veelzeggend. Een mens kan zijn schepsel-zijn niet zomaar als een jas afleggen.
Intussen heb ik dit twaalfde literaire boek van Meijsing met heel wat meer plezier gelezen dan romans als "De beproeving" (1990), "Vuur en zijde" (1992) of "De weg naar Caviano" (1997). Er heerst in haar vertellingen altijd een wat vreemde sfeer, die lang niet altijd innemend is. Een drempel om haar verhalen en romans goed te kunnen waarderen is het nadrukkelijk kunstmatige karakter ervan. Symboliek speelt een sterke rol, de personages voeren filosofische gesprekjes waarin allerlei inzichten de revue passeren, meestal verwoord in raadselachtige taal. De mislukking van deze schrijftrant werd wat mij betreft bewezen met Meijsings vorige roman, "De tweede man" (2000), die een aaneenschakeling was van drankzucht, raadselachtige redeneringen en mislukte levens.
Nieuwe schrijftrant
Dit alles betekent niet dat het niet de moeite waard is je te verdiepen in Meijsings literaire universum, maar het pure genieten schiet er wel eens bij in. Gelukkig geldt dat niet voor Meijsings nieuwe boek, dat niet als "roman" de wereld ingestuurd wordt, maar als "familieverhaal". Voorzover ik Meijsings oeuvre ken, is dit een nieuwe schrijftrant, waarin zij meteen blijkt te excelleren. Ze heeft oog voor detail, voor de kleine kwetsuren en vreugden in het leven van haar voorouders en schrijft bovendien humoristisch en beeldend.
Meijsing is er in dit boek op uit om haar moeder, grootmoeder en overgrootmoeder te leren kennen. Dat klinkt wat saai, maar de manier waarop Meijsing het aanpakt maakt het heel boeiend. Ze neemt haar uitgangspunt bij de weinige bekende gegevens die zij van haar moeder te weten komt, maar om werkelijk in beeld te krijgen hoe de vorige generaties leefden en dachten, doet zij een beroep op haar fantasie. Het aardige is de terugkoppeling naar het heden: als het verhaal zich in een volgend fragment weer in het heden afspeelt, wordt de schrijfster teruggefloten door haar moeder, die ijskoud zegt: Dat heb jij weer verzonnen!
In een interview zei Meijsing: "Helemaal ongelijk heeft mijn moeder niet. De arme Pfiffikus, de papegaai die bij mijn overgrootouders en grootouders in huis zou hebben gewoond, heb ik bijvoorbeeld verzonnen. Een papegaai is een naprater. Hij is een zinnebeeld voor alle familieverhalen die ik uit de tweede of derde hand heb gehoord." Daarmee is tevens een tweepoligheid gegeven die mede de spankracht van het verhaal bepaalt, namelijk die van werkelijkheid en verbeelding. Die thematiek past weer uitstekend in de lijn van Meijsings vorige werk, zodat dit familieverhaal toch geen vreemde loot is aan de boom van haar oeuvre.
N.a.v. "100% chemie. Een familieverhaal", door Doeschka Meijsing; uitg. Querido, Amsterdam, 2002; ISBN 90 214 7470 0; 158 blz.