C. S. Lewis schreef in de oorlogsjaren een sciencefictiontrilogie waarin hij de christelijke boodschap verhulde in een zelfgeschapen mythe, die gebaseerd was op zijn ongeëvenaarde kennis van de middeleeuwse letterkunde. Zo smokkelde hij de theologie in de onwetende hoofden van zijn geseculariseerde landgenoten binnen. Maar de verhalen bieden vooral puur leesgenot.
De jonge C. S. Lewis wilde eigenlijk dichter worden. Maar de verzen die hij schreef verschilden zowel qua vorm als qua inhoud zozeer van de modernistische poëzie die na de Eerste Wereldoorlog in zwang kwam, dat zijn plannen om een carrière als dichter te beginnen tot zijn chagrijn al snel op een mislukking uitliepen. Lewis is overigens zijn hele leven poëzie blijven schrijven, en niet onverdienstelijk, en zijn gedichten zijn in 1964 en 1969 in twee bundels verzameld.
In plaats van dichter werd Lewis (1898-1963) eerst en vooral een groot geleerde met een fabelachtige belezenheid in literatuur, filosofie en theologie. Hij was docent en hoogleraar in Oxford en Cambridge. Daarnaast vestigde hij nog verschillende andere reputaties. Hij maakte faam als schrijver van kinderboeken (de "Narnia"-verhalen) en als apologeet van het christelijk geloof. En hij schreef fictie. Dat is misschien wel zijn minst belichte kant.
Lewis publiceerde theologische fantasie: de "Brieven uit de hel" (1942) en "De grote scheiding" (1945). Hij publiceerde een roman ("Het wordend aangezicht", 1956) en een sciencefictiontrilogie (1938, 1943, 1945). Die trilogie is ook in Nederlandse vertaling verschenen: in 1960 kwam "Ver van de zwijgende planeet" uit, in 1960 "Reis naar Venus" en in 1981 "De binnenste cirkel". Uitgeverij Kok in Kampen heeft besloten deze trilogie opnieuw te laten vertalen en heeft daarbij de hulp ingeroepen van de vertaler die bewezen heeft daarvoor het beste gekwalificeerd te zijn: Arend Smilde. Het eerste deel verschijnt deze week onder de titel "Malacandra". De titels van de vervolgdelen luiden "Perelandra" (november) en "Thulcandra" (volgend jaar).
Telescoop
Als kleine jongen al was Lewis in sciencefiction geïnteresseerd. H. G. Wells en Jules Verne behoorden tot zijn favoriete schrijvers. Als jochie van zes schreef hij een verhaal "Naar Mars en terug". Toen hij elf was, kreeg hij een telescoop cadeau, en dat riep een levenslange interesse voor de hemellichamen in hem wakker. Die belangstelling was zelfs zo hevig, dat Lewis zijn trilogie later niet schreef om deze 'honger' te bevredigen, maar om die uit te bannen.
Lewis' trilogie is bovendien een daad van bewust verzet tegen de gangbare sciencefictionboeken. Hij ontdekte namelijk dat sommige schrijvers -hij noemt Olaf Stapledon en J. B. S. Haldane- in feite heel serieus nadachten over de mogelijkheid van reizen naar andere planeten en dat zij daarbij geïnspireerd werden door een visie die Lewis zonder aarzelen "immoreel" noemde. De visie van dit soort schrijvers heeft Lewis gepersonifieerd in enkele 'bad guys' die in zijn trilogie figureren.
Aan de filosofie van mensen als Stapledon en Haldane lag de gedachte ten grondslag dat het met het leven op aarde vroeg of laat wel eens afgelopen kon zijn. Als dat scenario dreigde, moesten sommigen de aarde tijdig kunnen verlaten en een andere planeet veroveren. De mens moest altijd blijven voortbestaan, als een ras dat volledig opging in de "eeuwige jacht op individueel geluk." Ethiek kon daarbij geen rol spelen, want "Gods wegen zijn niet de onze", aldus Haldane.
Aan veel sciencefictionboeken lag dus een levensbeschouwing ten grondslag die diametraal stond op die van Lewis. Hij noemde die opvatting "scientism": het geloof dat het allerhoogste doel bestaat in het behoud van de menselijke soort en dat dit doel moet worden bereikt zelfs als onze soort daartoe moeten worden beroofd van alle dingen die haar waarde geven.
Dwalingen
Bij Lewis hangt alles met alles in een volmaakt consistent geheel samen. Wie zijn boek "De afschaffing van de mens" kent, herkent het thema van het voortbestaan van de menselijke soort als hoogste doel direct als een van de dwalingen die hij daarin bestrijdt. Wie de "Brieven uit de hel" gelezen heeft en daarna in "Perelandra" leest over de pogingen van de duivel om deze nog niet gevallen planeet aan zich te onderwerpen, zal bij veel bewoordingen en argumenten aan die eerdere lectuur terugdenken.
Maar Lewis' fictie vormt ook een duidelijk geheel met zijn wetenschappelijk werk. Lewis was als geen ander thuis in de schriftelijke cultuur van de Middeleeuwen en de Renaissance. Zijn colleges daarover zijn een jaar na zijn overlijden samengevat in "The Discarded Image", waarin Lewis met onovertroffen helderheid een aanschouwelijke uiteenzetting van het middeleeuwse wereldbeeld geeft.
In een van zijn bronnen -het gaat, om precies te zijn, om "De mundi universitate" van de twaalfde-eeuwse platonist Bernardus Silvestris- trof hij de term "Oyarses" aan, een verbastering, naar een collega hem uitlegde, van het Griekse woord "Ousiarches". Die Oyarses was de "besturende essentie" van de kosmos, het genie dat volledig was toegewijd aan de kunst om alle dingen hun vorm te geven. Oyarses was een soort aartsengel, en met dit concept begon Lewis' eigen mythologie vorm te krijgen. Stapje voor stapje schiep hij een eigen universum om daarin zijn christelijke visie een gestalte te verlenen. En dat deed hij uiteindelijk -naar Lewis zelf schreef in een brief aan zuster Penelope- om onder het mom van een roman "heel wat theologie" in de onwetende hoofden van zijn geseculariseerde landgenoten binnen te smokkelen.
Offer
"Malacandra" vertelt het verhaal van dr. Elwin Ransom, die tijdens een wandelvakantie door twee mannen (Devine en Weston) wordt gekidnapt en in een ruimtevaartuig naar Malacandra wordt gebracht. Zij willen hem daar offeren aan de "sorns", vervaarlijk ogende levende wezens die -volgens een misverstand dat pas later in het boek wordt onthuld- om dat offer hebben gevraagd als de twee bandieten willen blijven doorgaan met het halen van goud.
Ransom weet op Malacandra te ontsnappen, komt in contact met de "hross" Hyoi en leert van hem de taal van de planeet. De aarde heet er "de zwijgende planeet" en het leven is er vreselijk want iedereen wil er zijn eigen "oyarsa" zijn. Het leven op Malacandra daarentegen is prelapsarisch: oprechtheid en zuiverheid zijn er aanwezig als de dauw op lentebloesem. Het contrast tussen de bewoners van Malacandra en Ransoms twee belagers is groot: hij schaamt zich dan ook diep wanneer die -tijdens hun jacht op hem- Hyoi doodschieten. Op advies van de "hrossa" vlucht Ransom naar Oyarsa, die Devine en Weston dwingt Ransom terug naar de aarde te brengen.
Het slot van het boek is van een ongekende Lewisiaanse charme. Er volgt een discussie tussen Ransom en Lewis over de betekenis van "Oyarses", waarna zij besluiten dat Lewis Ransoms avonturen in een boek zal vastleggen.
Creatieve kracht
Maar het heeft weinig zin -het is, beter gezegd, bijna gênant- om de plots van de drie verhalen hier in een paar zinnen na te vertellen. U moet ze zelf lezen. De creatieve kracht van Lewis bereikt in deze romans een absoluut hoogtepunt. Alledrie de boeken zijn zo goed geschreven, dat je soms stilhoudt en je afvraagt of je echt gelezen hebt wat je zojuist dacht te lezen. De kracht van de stijl heeft op de lezer de uitwerking van zoiets als een flirt: zo betoverend en vervoerend dat zijn adem stokt, zijn bloed tintelt en zijn vingertoppen prikkelen - net als bij Ransom als Oyarsa hem voor het eerst passeert.
N.a.v. "Malacandra" en "Perelandra", door C. S. Lewis; uitg. Kok, Kampen, 2002; ISBN 90 435 0408 4 en 90 435 0583 8; 256 en 288 blz.