Albert Alberts (1911-1995) was getuige van het grootste deel van de twintigste eeuw. Nu geldt dat voor meer mensen. Maar Alberts onderscheidde zich: hij had de gave om zijn inzichten en ervaringen goed op papier te zetten. Hij geldt als een van de beste Nederlandse prozaïsten, in de nuchtere, zakelijke en stilistisch zeer trefzekere traditie van Willem Elsschot, Nescio en F. B. Hotz. Recent verscheen Alberts' "Verzameld werk": ruim 2200 bladzijden.
Bijzonder veel van wat A. Alberts schreef, kwam voort uit herinneringen. Dat geldt voor uiteenlopende boeken als de bekende verhalenbundel "De eilanden" (1952), maar ook voor "In en uit het paradijs getild" (1975), een autobiografisch verslag van zijn jaren als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Het valt ook terug te zien in zijn vele tijdschriftpublicaties - maar het gaat niet altijd op. Alberts was per slot van rekening opgeleid als historicus -eigenlijk als indoloog- en was niet alleen een liefhebber, maar ook een groot kenner van historische feiten, verbanden en ontwikkelingen.
Hij promoveerde in 1939 op een historische studie naar de politieke verhouding tussen de negentiende-eeuwse politici Thorbecke en Baud. Na zijn studie indologie, die opleidde voor een bestuursfunctie in Nederlands-Indië, moest hij verplicht een paar jaar op wachtgeld. Hij had hij twee mogelijkheden: promoveren of Indisch recht studeren. Hij koos voor het eerste. Het resulteerde in de eerste van een reeks studies over de vaderlandse en Europese geschiedenis.
Wie bladert in deel II van het nu verschenen "Verzameld werk" komt veel van dit historische materiaal tegen. Bijvoorbeeld de studie over de Nederlandse Republiek in de jaren 1780-1800, het boek over de scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland rond 1600 en de politieke biografie van Lodewijk XIV. Daarnaast zijn er vele historische artikelen die nieuwsgierig maken en de lezer al snel voor zich winnen. Want Alberts is niet alleen in zijn fictiewerk een goed verteller, maar ook als geschiedkundig analyticus. Wie eenmaal begint in een van zijn historische boeken, kan moeilijk meer stoppen en het boek terzijde leggen. Alberts vertelt zakelijk en to the point, maar tegelijk beeldend en suggestief. Personen uit het verre verleden gaan voor je leven, de situatie van destijds komt heel dichtbij.
Deel I van het "Verzameld werk" bevat Alberts' fictieve werk: zijn romans en verhalen. Deel II zoals gezegd de historische studies, waaronder veel artikelen. In deel III zijn zeven boeken van Alberts opgenomen onder de noemer "Memoires en beschouwingen".
Ingehouden
De levensloop van Alberts was avontuurlijk. Hij was na zijn studie Indologie ambtenaar op het Franse ministerie van Koloniën in Parijs (van 1936-1939) en werkte tegelijkertijd aan zijn proefschrift. In 1939 vertrok hij naar Nederlands-Indië. Van november 1939 tot maart 1942 was hij als adjunct-controleur op het eiland Madoera (bij Java) in dienst bij het binnenlands bestuur van Nederlands-Indië. Van 1942 tot 1945 werd hij door de Japanners geïnterneerd, waarna hij in november 1946 terugkeerde naar Nederland. Hij werkte enkele maanden bij het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen op de afdeling Politieke Zaken, maar nam ontslag uit de Indische bestuursdienst omdat hij niet akkoord ging met het regeringsbeleid ten aanzien van Indonesië. Alberts was geen voorstander van de Nederlandse voogdij over de 'Indiërs'.
In 1953 werd hij redacteur van De Groene Amsterdammer. Van begin 1959 tot begin 1960 werkte hij in Amsterdam bij Sticusa, de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen. In 1960 kwam hij terug bij De Groene Amsterdammer en bleef daar tot mei 1965. Tot zijn pensionering in 1976 zou hij bij de overheid als ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken werken. Hij ontving voor zijn hele oeuvre in 1975 de Constantijn Huygensprijs en in 1995 de P. C. Hooftprijs.
In de jaren zeventig maakte Alberts een succesperiode door als auteur. Een van zijn romans werd verfilmd en zijn lezerspubliek werd steeds breder. Er was veel media-aandacht voor zijn werk, ook rond de uitreiking van de P. C. Hooftprijs in 1995. De ingehouden toon van zijn proza wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste karakteristiek van zijn schrijverschap. Alberts' verhalen en romans zijn nogal eens somber, maar het eigenlijke sombere wordt door hem vrijwel nooit met zo veel woorden benoemd. Het glipt steeds weg. Dat zorgt ervoor, dat er een eigensoortige spanning ontstaat in zijn proza, dat maar met weinig ander proza uit de Nederlandse literatuur te vergelijken valt. Wel is de overeenkomst met zakelijk schrijvende auteurs als Elsschot, Hotz en Nescio tastbaar.
Gerretson
Overigens is de somberheid die je thematisch bij Alberts zou kunnen noemen allerminst cynisme. Het betreft hier eerder een algehele sfeer, een gestemdheid, dan uitgesproken ideeën. Tekenend is het dat Alberts in interviews het achterste van zijn tong zelden liet zien. Interviewers willen natuurlijk altijd graag weten welke ideeën een auteur erop nahoudt en hoe hij zelf zijn proza interpreteert. Maar wie vragen op dit vlak stelde, ontdekte al snel dat je op Alberts niet eenvoudig grip kon krijgen. Net als op zijn proza, waarvan het eigenlijke zich wel laat vermoeden, maar niet precies laat aanwijzen. En toch is alles zo kraakhelder als witgoed aan een Hollandse waslijn - dat is de paradox van dit proza.
Een intrigerend onderdeel van Alberts' oeuvre zijn de genoemde boeken waarin hij herinneringen aan eigen levenservaringen opdiept. "De Utrechtse herinneringen" is zo'n boek, waarin een verdwenen wereld tot leven gewekt wordt. Alberts studeerde in de jaren dertig in Utrecht en promoveerde in 1939 - vier dagen voor zijn vertrek naar Nederlands-Indië. Aan dat wat late tijdstip van zijn promotie zit een verhaal vast over Gerretson, zijn promotor. Gerretson -die als dichter bekend was onder zijn pseudoniem Geerten Gossaert- was een man die pas ging werken als er druk op de ketel stond. Bij voorkeur werkte hij 's nachts, vertelt Alberts. Hij zat dan in zijn voorkamer te werken, en zijn beroemde gehoorapparaat was uit. Maar dan hoorde hij de bel niet, wanneer promovendus Alberts voor de deur stond: "Als ik om een uur na middernacht was besteld, liep ik de open vestibule binnen, drukte op de bel, rende naar de overkant van de straat om in de nachtelijke schaduw van de Janskerk naar het verlichte raam te staren. Daar zat de professor bij zijn bureaulamp te werken, terwijl er boven zijn hoofd een rood lampje brandde. Dat lampje brandde, omdat ik op de bel had gedrukt. Wachten. Wachten tot de professor peinzend of anderszins de blik naar boven sloeg en het sein op rood zag staan. Dan kwam hij overeind en ik rende de straat weer over om in de vestibule de deur open te zien gaan."
Miskotte
De liefhebber kan heel wat krenten in deze historische pap aantreffen. Bijvoorbeeld als het gaat om de vriendschap met Leo Vroman en Anton Koolhaas. Ook is de opmerking over Miskotte aardig. Alberts kent diverse theologische studenten in zijn Utrechtse tijd, van wie de meesten genoegen nemen met het kandidaatsexamen: "Maar weinig theologen zagen het nut in van hun studie tot en met het doctoraal. Ik ben er in die tijd maar één tegengekomen en die heette dan ook Miskotte. Hij zal wel gemoeten hebben van zijn vader of van zijn oom of van een ander lid van deze op dit gebied befaamde familie."
Kortom, wie geboeid is door de Nederlandse geschiedenis, door de sfeer van het vooroorlogse Nederland, door het hoe en wat van het voormalige Nederlands-Indië en de naoorlogse discussie daarover - én wie houdt van een onopgesmukte, briljante schrijfstijl, kan zich uren en uren vermaken met dit "Verzameld werk" van een van de krachtigste prozaïsten uit ons taalgebied.
N.a.v. "Verzameld werk" van A. Alberts; uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 2005; ISBN 90 282 4024 1; 3 dln. in cassette, resp. 756, 848 en 610 blz.