Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Dr. J. de Gier

Was Achterberg een christelijk dichter?

De vraag die ds. Doornenbal in zijn lezing over Gerrit Achterberg aan de orde stelt, is een vraag die de gemoederen in christelijk-literaire kring vaak heeft beziggehouden: Was Achterberg een christelijk dichter? Hij publiceerde weliswaar als beginnend dichter in "Opwaartsche wegen", maar later nam hij meer afstand van het protestantse literaire wereldje. In zijn specifiek christelijke gedichten blijven de kernwaarheden van het christelijk geloof echter recht overeind. 

We moeten de gedichten van Gerrit Achterberg, die honderd jaar geleden in een stevig calvinistisch gezin werd geboren, niet christelijker maken dan ze zijn. De meeste ervan hebben geen christelijke thematiek. Wel treffen we vaak bijbels taalgebruik aan, zoals "het huis mijns vaders" en "van eeuwigheid gekend", maar daarmee wordt een gedicht nog niet christelijk. Ook dragen heel wat verzen een bijbelse titel -"Herschepping", "Opstanding", "Mozes"-, maar veelal hebben ze een geheel eigen lading, los van de Bijbel. Je moet dus bij het lezen van Achterbergs poëzie enorm op je hoede zijn. 

Verreweg de meeste gedichten gaan over een zoektocht, een queeste, van een "ik" naar een "gij" of "u", veelal een vrouw. Die "gij" is echter geen reële vrouw en zeker niet de gedode hospita: al lang vóór het drama van 1937 treedt ze in zijn poëzie op. Ze is "in het hoofd van de dichter geboren", zoals een Achterberg-kenner eens formuleerde. De gijfiguur is een symbool voor het volmaakte of eeuwige. Om de "gij" te bereiken moet de dood worden uitgeschakeld. De "groeve", symbool voor de dood, moet leeg zijn.
Grensoverschrijding 

Achterberg was -in psychische zin- een geschonden mens die diep leed aan het leven. Omdat hij een onmogelijke grens wilde passeren, wordt hij wel de dichter van de grensoverschrijding genoemd. Daarom heet de bloemlezing uit zijn poëzie: "Voorbij de laatste stad". Wat in de gewone werkelijkheid niet mogelijk is, is wel mogelijk in de wereld van het gedicht, door de macht van het woord: 

En nochtans moet het woord bestaan,
dat met u samenvalt.
 

Verspreid over zijn hele oeuvre treffen we echter ook een aantal specifiek christelijke gedichten aan. Een deel hiervan -lang niet alle- is verzameld in de bundel "En Jezus schreef in 't zand", verzen als "Over de Jabbok", "Bekering", "Avondmaal" en "En Jezus schreef in 't zand". 

Wim Hazeu stelt, nogal aanvechtbaar, in zijn Achterberg-biografie dat de dichter na de tragische gebeurtenis in 1937 -overigens geen moord maar doodslag- christelijke gedichten schreef als 'losgeld' om sympathie te kweken bij zijn christelijke achterban en zich als het ware uit het gesticht te kunnen vrijkopen. Tot de bekendste behoren "Reiziger 'doet' Golgotha" en het hier geciteerde "Bekering":
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus, 

tussen ons en den Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.
Ik deed, van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige - en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.
En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe Hand ten tweeden maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet. 

Het is een oerorthodox gedicht met prachtige vondsten, zoals de "witte naam" in regel 7: een combinatie van de "witte keursteen" en de "nieuwe naam" in het laatste bijbelboek. Een interessante variant biedt de laatste regel. Het oorspronkelijke "in het donker" wijzigde de dichter in "uit het donker": mijns inziens een verbetering, want wie Christus tegemoet schrijdt, treedt uit de duisternis naar het licht. 

Kerngedachten
Het lijkt me een boude bewering om gedichten als "Bekering" en "Reiziger 'doet' Golgotha" als 'losgeld' te beschouwen. Dat zou betekenen dat Achterberg verzen schreef waar hij eigenlijk niet achterstond! Als dit zo zou zijn, waarom vinden we dan tien of vijftien jaar later, toen Achterberg de inrichtingen al lang had verlaten, in zijn gedichten dezelfde kerngedachten terug? 

Beter kan ik me vinden in de visie van C. Rijnsdorp, die er in zijn artikel "De calvinistische achtergrond van Achterbergs poëzie" op wijst dat Achterberg wel een ontgroeiingsproces heeft doorgemaakt en is weggegroeid van de geloofsbeleving in de Gereformeerde-Bondsgemeente in Neerlangbroek, maar beslist niet van de kern van het christelijk geloof. Hij wijst op twee wezenlijke elementen in zijn poëzie: het onvermogen van de mens en de herstelling door Christus alleen. 

Achterbergs christelijke poëzie is echter nooit clichématig. Door zijn meesterschap over de taal brengt hij oude waarheden op nieuwe, originele wijze onder woorden. Dat lijkt soms nonchalant en oneerbiedig, maar dat is maar schijn. 

Ik denk allereerst aan "Deïsme", het openingsgedicht van "Vergeetboek", zijn laatste poëziebundel. Sinds de schepping is aangetast door de zonde, zo stelt de dichter: "gingen wij dood en liggen langs het pad,// wanneer niet Christus, koopman in oudroest,/ ons juist in zo'n conditie vinden moest." 

Christus een "koopman in oudroest"! Dat kun je toch niet zeggen? Is dat niet oneerbiedig? Nee, het is juist een diepe waarheid: wij zondaren zijn geen blinkend metaal maar slechts "oudroest" en Christus "koopt" vrij!
In "Aquarium" wijdt Achterberg enige dichtregels aan Petrus die dreigde te verdrinken, opnieuw heel verrassend: 

Hij zakte als lood omlaag,
greep Jezus hem niet bij de kraag.
 

En in hetzelfde gedicht erkent de ik -in tegenstelling tot de vis in het aquarium- zich niet "op eigen kracht" te kunnen verheffen: 

O vis waarmee het bezig is
wat ik niet heb: verheffenis
op eigen kracht en zinken
door drempels van verdrinken;
symbool van God de Zoon
om ons verdiende loon.
 

Weer dezelfde kernelementen dus: onmacht om zichzelf te redden en redding alleen door "God de Zoon", die stierf "om ons verdiende loon." Het zijn vaak maar kleine zinnetjes, maar ze zijn glashelder, zoals over schuldbesef in "Horeb": "En we beleden schuld." En in "Fall out" over Christus: "die voor ons stierf en oprees uit het graf." 

Niet geijkt
Achterberg schreef "Deïsme", "Aquarium", "Horeb" en "Fall out" vele jaren na "Bekering". Ze bevatten dezelfde christelijke kerngedachten. De heilsfeiten stelt hij niet discutabel. Daarom toont Achterberg zich naar mijn stellige overtuiging in deze verzen een christelijk dichter. 

Maar geen dichter van traditionéle christelijke gedichten! Rijnsdorp zegt het in het eerdergenoemde artikel zo: "Het is ondenkbaar dat hij, als dichter zo onretorisch, in de geijkte trant series christelijke gedichten zou kunnen schrijven." Deze opmerking is midden in de roos. 

Gerrit Achterberg (1905-1962)
1905 (20 mei): geboren te Langbroek in de koetsierswoning van kasteel Sandenburg
1912/13: het gezin verhuist naar boerderij Klein Jagersteyn
1918-1924: studie voor onderwijzer, eerst op de Normaalschool te Wijk bij Duurstede,
daarna aan de hervormde Jan van Nassau-Kweekschool te Utrecht
1924: debuteert, samen met Arie Dekker, met de bundel "De zangen van twee twintigers"
1924-1933: onderwijzer in Opheusden en Den Haag
1932 (november): eerste psychiatrische behandeling
1937 (december): raakt, in overspannen toestand, zijn hospita met een dodelijk pistoolschot
1938: krijgt t.b.r. en wordt geplaatst in het Psychopatenasiel te Avereest
1941: plaatsing in de Rekkense Inrichtingen te Eibergen; na drie jaar uitwonend patiënt
1946: huwelijk met jeugdvriendin Cathrien van Baak; medewerker Dialectenbureau te Amsterdam
1949: krijgt de P. C. Hooftprijs voor de bundel "En Jezus schreef in 't zand"
1953: vestigt zich in Leusden bij Amersfoort
1955: opheffing t.b.r.; verschijning van de zeer bekend geworden bloemlezing "Voorbij de laatste stad"
1962 (17 januari): overlijdt onverwachts aan een hartaanval
1963: verschijning van de "Verzamelde gedichten" 

Een veelzeggend grafschrift
Op de begraafplaats Rusthof in Amersfoort ligt een heel bijzondere grafsteen op het graf van Gerrit Achterberg: een flinke zwerfsteen, met daarop in bronzen letters een vierregelig gedicht van de dichter zelf. De titel "Grafschrift" is op de steen weggelaten: 

Van dood in dood gegaan, totdat hij stierf.
De namen afgelegd, die hij verwierf.
Behoudens deze steen, waarop geschreven:
De dichter van het vers, dat niet bedierf.
 

Achterbergs vrienden en zijn vrouw Cathrien hebben -op voorstel van Harry Mulisch- samen voor deze steen en dit opschrift gekozen. Na het plotselinge overlijden van de dichter zochten ze naar iets dat goed paste bij wat hem tijdens zijn leven zo intens bezig heeft gehouden. Het werd een zeer geslaagde keuze, kunnen we zeggen: de zwerfsteen symboliseert het trotseren van de tijd en het gedicht -qua vorm een oosters kwatrijn- bevat in een notendop de thematiek van de dichter en toont tevens zijn meesterschap over de taal.
Het hele dichtwerk van Achterberg kunnen we lezen als een zoektocht naar het volmaakte, het absolute, het onbezoedelde, iets wat op deze aarde tot mislukken gedoemd is. Het woord "dood" is voor de dichter de samenballing van alles wat aan het volmaakte tegengesteld is: ziekte, vergankelijkheid, bederf, kapotte relaties. Deze tegenstelling beheerst "Grafschrift". De beginregel staat bol van vergankelijkheid: "Van dood in dood gegaan, totdat hij stierf." De dood is er al voor het sterven. Mogelijk speelt op de achtergrond mee een zinsnede uit het klassieke doopformulier: het leven als "een gestadige dood." En daartegenover plaatst de dichter iets dat "niet bedierf": het vers. 

Maar ook Achterbergs bijzondere woordgebruik is uit dit kleine gedicht af te lezen. Allereerst het woord "afgelegd": namen worden afgelegd, maar tegelijkertijd is er de associatie met een dode die wordt afgelegd. Dit raffinement, een woord gebruiken met verschillende betekenislagen, is typisch Achterberg. Zo ook het woord "behoudens": de dichter had ook "behalve" kunnen gebruiken, maar hij koos voor "behoudens" omdat daarin ook het betekeniselement "behouden" zit en dat drukt immers het onvergankelijke uit waarnaar hij zocht. En dit "behoudens" staat op een steen die in letterlijke zin de eeuwen door "behouden" is. 

Bronzen letters op een oeroude steen. Grafschrift en grafsteen vormen een twee-eenheid: samen doen ze recht aan wat de dichter Achterberg ten diepste bewoog.