Tijdens een van de colleges die ik bij professor Buijnsters volgde, beloofde hij me het topje van zijn pink voor een doos persoonlijke brieven van Betje Wolff of Aagje Deken. Ik heb de doos nooit gevonden. Anderen blijkbaar ook niet. Nadat Buijnsters eind jaren tachtig afscheid had genomen van de dames om zich samen met zijn vrouw in de wereld van het kinderboek te storten, bleef het rond Betje en Aagje redelijk stil. Tot het jaar 2004. In Ruigoord werd een toneelstuk van Jeroen Willems opgevoerd, "Ach Deken, Deken ach! Mijn waarde Wolff!", en Kees 't Hart schreef zijn roman "Ter navolging". De literair-historici konden niet achterblijven en zo werd in de hervormde kerk van Beemster, de kerk van ds. Wolff, "Onbreekbare burgerharten" gepresenteerd.
De datum was niet toevallig. In november was het precies 200 jaar geleden dat de schrijfsters kort na elkaar overleden. Een gedenksteen op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen herinnert aan hun bestaan. Maar zelfs in steen is de geschiedenis van Wolff en Deken niet betrouwbaar: Agatha Deken is niet overleden op 17 november zoals de inscri ptie vermeldt, maar op 14 november.
Sprankelend
Het boek "Onbreekbare burgerharten" is samengesteld onder redactie van Peter Altena en Myriam Everard. Ze stralen onverwoestbaar enthousiasme uit over de toekomst van het Wolff en Deken-onderzoek. Het is niet helemaal zeker in welke richting het onderzoek zich zal bewegen, maar nu al staat vast dat de Wolff en Deken-fan zijn hart de komende jaren kan ophalen. "De boekenplank zal aan het schudden worden gebracht door artikelen en boeken, waarvoor de plannen in de voorbije maanden geboren zijn." Deze bundel is nog maar het begin. Het moet een sprankelende doorstart worden van Wolff en Deken-onderzoek. Hoe levensvatbaar deze doorstart is, staat te bezien, maar enige sprankeling kan de inhoud van "Onbreekbare burgerharten" niet worden ontzegd. Al was het alleen maar vanwege de verrassend gevarieerde inhoud.
Zo bezoekt Mieke Aerts in "Een rondedans rondom het gedenkstuk" ongeveer alle standbeelden, pleinen, straten, gedenkpenningen en -stenen die aan Wolff en Deken zijn gewijd. In 1994 kregen schrijfsters van "Sara Burgerhart" zelfs een plaats in het Nederlandse paspoort. Simon Vuyk laat ons meeluisteren naar de redenaar Jan Konijnenburg. Hij sprak zijn lofrede uit in 1805 op een bijeenkomst van de Bataafsche maatschappij van taal- en dichtkunde, waar de heren voor deze gelegenheid vergezeld werden door hun "waardige vrouwen, welke tot dit feest harer Sexe genodigd waren."
Theo van der Meer vraagt aandacht voor de sodomiet Hendrik Herderschee, die in de gevangenis een grafdicht schreef. Zijn gedichten werden uitgegeven door de remonstrantse predikant Willem Goede (1764-1839), die zelf Hederschee inschakelde voor zijn Duitse vertalingen. Lizet Duyvendak onderzoekt de belangstelling van het Haagse Damesleesmuseum voor de Wolff & Dekiana. Het leesmuseum bestaat nog steeds -zo'n 600 leden- maar de belangstelling voor het werk van Wolff en Deken is de laatste vijftig jaar niet overweldigend.
Boeiend zijn de hoofdstukken die het perspectief onderzoeken van de biografen van Wolff en Deken. Maria Grever tekent voor de biografie van Johanna Naber, Peter Altena schrijft onderhoudend over de biografieën van de hand van Hendrika Ghijssen en Piet Buijnsters. En verder hulde aan Myriam Everard die dankzij het gebruik van de zoekmachine van Google overtuigend de oplossing weet te bieden voor de mysterieuze woorden "to bliktri" uit de "Sara Burgerhart".
Fijnen
Betje Wolff is in haar leven verschillende malen de confrontatie aangegaan met fijnen en strenge orthodox-gereformeerden. In haar jonge Vlissingse jaren werd ze geconfronteerd met het geroddel van haar "fijne" broer Laurens. In 1765 raakte ze in een zenuwcrisis door de breuk met Anna van der Horst, die werd opgestookt door haar "kwezelzusters" Elisabeth en Maritje. In 1772 botste ze met "de dweepers" die de brand in de Amsterdamse schouwburg wensten te zien als een oordeel Gods. Maar de grote confrontatie met orthodoxen kwam bij de publicatie van werken als "Het menuet en de domineespruik" en "De onveranderlyke Santhorstsche Geloofsbelydenis" (1772).
Ton Jongenelen laat in zijn bijdrage "Betje Wolff als Dortsma's dochter" zien hoezeer de venijnige polemiek met de verdedigers van de vaderlandsche kerk in de jaren 1772-1776 Betje aangreep. Ze voelde zich machteloos. Jongenelen heeft bij het schrijven van zijn bijdrage overigens geen gebruik gemaakt van de in 2003 verschenen dissertatie van C. R. van den Berg over Johannes Barueth.
Lia van Gemert sluit de bundel af met een aantal pennenstreken over "Een toekomst voor Wolff en Deken". Haar wensenlijstje bevat bijvoorbeeld een verder onderzoek naar het "Geschrift eener bejaarde vrouw". Ze suggereert dat er ook nog wel wat werk te doen valt om het werk van Wolff en Deken te plaatsen in het godsdienstige landschap van de tweede helft van de achttiende eeuw.
De bundel "Onbreekbare burgerharten" is inspirerend. Zelfs al zou Interpol alsnog bereid zijn aan een vasthoudend onderzoeker à la Buijnsters een generaal bevel tot een algemene huiszoeking te verstrekken, dan zal het nog de vraag zijn of die doos met persoonlijke brieven boven water komt. Maar dat hoeft enthousiast Wolff en Deken-onderzoek niet in de weg te staan!
N.a.v. "Onbreekbare burgerharten. De historie van Betje Wolff en Aagje Deken", onder redactie van Peter Altena en Myriam Everard; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2004; ISBN 90 7750 327 x; 223 blz.