De kranten en bladen raken er niet over uitgeschreven, Jan Siebelink en zijn megasucces. Hoe kán dat nou toch, dat zo'n absoluut onmodieus, zwaar, deprimerend, moeilijk boek zo enorm aanslaat bij het Nederlandse publiek? Tussen alle rake beschouwingen door worden in het voorbijgaan de gekste dingen over het calvinisme beweerd.
De ene journalist gaat met Siebelink op reportage -auto met chauffeur, lezingen overal in het land, publiek dat tot tranen toe ontroerd is-, de andere wijdt een filosofische beschouwing aan het verschijnsel, de derde onderzoekt of het nu wel klopt wat Siebelink over die 'zware' gelovigen schrijft.
Allemaal zijn ze verbijsterd door wat er sinds januari 2005 gebeurd is. "Knielen op een bed violen" is inmiddels aan zijn 33e druk toe, er zijn meer dan 300.000 exemplaren verkocht, het boek kreeg de AKO-prijs en werd genomineerd voor de Librisprijs, onlangs verscheen de luisterboekvariant -"integraal en met sonore stem voorgelezen" door de auteur-, er komt een Duitse vertaling en regisseur Paul Verhoeven is bezig met plannen voor een verfilming. Intussen toert Siebelink door het land, vier of vijf dagen per week, en houdt lezingen in uitpuilende kerken en zalen.
De literatuur is nog niet verloren, roepen de Nederlandse critici om strijd. Natuurlijk, het gaat slecht met onze cultuur, ontlezing, digitalisering, popularisering, de smaak van de massa wint op alle fronten... maar zolang Siebelink het voor elkaar krijgt om -als volstrekt onmodieuze leraar Frans van gevorderde leeftijd- uit te groeien tot publiekslieveling, is er nog hoop voor de 'hoge' literatuur. "Knielen op een bed violen" is een bolwerk tegen trivialisering en talpaïsering", schreef Elsbeth Etty in haar oudejaarsbeschouwing voor NRC Handelsblad.
Oude erfenis
Intussen hebben de critici allemaal een verschillende verklaring voor het succes van Siebelink. Wát is het precies dat die honderdduizenden lezers zo aanspreekt? Zoektocht naar eigen wortels, hang naar religie, herkenning van menselijke problemen, obsessie met fundamentalisme? Ieder zichzelf respecterend blad heeft de laatste tijd iets over het verschijnsel Siebelink te zeggen.
"Nederland koestert het cultureel erfgoed en de bijbel weer", schreef Hans Hoenjet (HP/De Tijd), en verder was er volgens hem sprake van "een sluimerend verlangen naar mystiek in een onttoverde wereld."
Elsbeth Etty (NRC) zocht het vooral in de persoonlijkheid van de schrijver: "Mensen staan voor hem in de rij, willen hem aanraken. Niet omdat hij een prijs heeft gewonnen, niet omdat ze hem kennen van tv, maar omdat uit zijn boek een persoonlijkheid naar voren treedt die ze willen leren kennen. (...) De lezer identificeert zich met een menselijk lot."
En Rob Schouten (Trouw) zag een verband met de dreiging van de islam: "Kennelijk wordt er iets fundamenteels in aangeraakt, misschien iets waarin we in deze tijd van religieus fanatisme en fundamentalisme onverwacht weer tegenaan lopen, een oude erfenis uit het eigen nest waar we meenden allang afstand van te hebben gedaan. (...) Misschien gaat het wel over iemand die geronseld wordt voor de djihad, alleen dan eentje zonder mes."
Allemaal interessante en ook wel zinnige verklaringen. Toch kan het gevaarlijk zijn om dit soort algemeen-sociologische beschouwingen op het werk van Siebelink los te laten. Daarbij vervaagt immers het ooit zo wezenlijk geachte onderscheid tussen literatuur en geschiedschrijving. Siebelinks roman is geen historisch of sociologisch verslag. De literatuur beschrijft altijd het hoogstpersoonlijke, het unieke, nooit het algemene en universele, en iedere stukjesschrijver zou dat moeten weten.
Uitverkiezing
Het gaat dan ook mis zodra critici een verband gaan leggen tussen het wezen van "het calvinisme" en de gebeurtenissen in het boek. Kennelijk hebben Nederlandse journalisten en literatoren op dit gebied zó weinig gevoel voor nuance, dat ze de meest onhoudbare stellingen durven betrekken. Een van de juryleden van de AKO-prijs vond bijvoorbeeld dat Siebelinks boek "vijf eeuwen Nederlands calvinisme" samenbracht, terwijl tegelijkertijd het boek volgens diverse media over "godsdienstwaanzin", "godsdienstverslaving" en "religieuze bezetenheid" zou gaan. Je zou zeggen, met zo'n direct verband tussen calvinisme en geestelijke degeneratie, hoe is het mogelijk dat er nog gezonde calvinisten rondlopen?
Een goede gedachte dus van NRC Handelsblad, vorige week, om de zaak eens aan een paar deskundigen voor te leggen. Godsdienstwaanzin, godsdienstverslaving, Oedipuscomplex, verloren vaders, het verband tussen uitverkorenheid en geheime trots, fanatisme en de hang naar gevaar - allemaal zaken die in de roman te herkennen zouden zijn.
Gelukkig nuanceert psychiater H. van der Ploeg ook weer: "Het maakt geen verschil of de lezers een gereformeerde, hervormde of katholieke overtuiging hebben, de hysterische psychose waaraan de hoofdpersoon lijdt als hij zich door God uitverkoren weet, is een bekend beeld in de klassieke psychiatrie."
Geen al te grove generalisatie in dit artikel, de familie Sievez uit Siebelinks verhaal laat slechts zien hoe het er in "streng-calvinistische kringen" kán toegaan. Toch gaat het mis zodra de auteur van het stuk, Kester Freriks, die kringen beschrijven moet. Hij begint met een citaat uit een preek van ds. Paauwe en trekt daaruit de verbazingwekkende conclusie - volstrekt niet uit dat citaat af te leiden: "Wie niet uitverkoren is, is vervloekt en komt in de hel terecht. Dat is de dreiging die van de paauweaanse leer uitgaat." Die uitverkiezing, dat is immers het enige punt dat de gemiddelde Nederlandse intellectueel zich van het calvinisme kan herinneren, en Kester Freriks is geen uitzondering.
Hersteld Hervormd
Maar nog veel bonter maakt HP/De Tijd het met zijn reportage van vorige week. Ook in dat artikel vraagt de schrijver zich af waar hij de paauweanen nu precies moet plaatsen, en na enig onderzoek komt hij met de volgende typering. "De Paauweanen horen thuis in de duistere, mystieke wereld van de 'zwaren', de godsdienstige zwartkijkers, de zwartekousenkerken. Ze wonen in de Bible belt (...), ze hebben eigen scholen, een eigen politieke partij (SGP) en een eigen dagblad (het Reformatorisch Dagblad)." Volgt een rijtje kenmerken: geen vrouwenkiesrecht, geen bloot, geen sport, geen televisie, geen sinterklaas en kerstboom.
Toch zijn er ook grote onderlinge verschillen tussen de diverse kerkgenootschappen, ontdekt de schrijver, dus het valt nog niet mee om de paauweanen precies te plaatsen. Maar om de gedachten te bepalen: misschien zouden ze zich vandaag het beste thuisvoelen bij de hersteld hervormden. "Net als dominee Paauwe leggen de voorgangers van die nieuwe loot aan de boom van protestants Nederland de nadruk op een persoonlijke omgang met God -de bevinding- en wordt in de prediking onderscheid gemaakt tussen bekeerden en onbekeerden. De bekeerden wacht de eeuwigdurende hemelse heerlijkheid, de onbekeerden gaan naar de diepe duisternis, de hel. Calvinisme van het diepste donker, waarin de almachtige God al is en de mens niets, een grassprietje, een zandkorrel aan zee of, nog erger, een worm."
Waaruit maar weer zichtbaar wordt dat een spoedcursus "gereformeerd christendom" voor sommige Nederlandse journalisten bepaald geen luxe zou zijn. Maar misschien is een betere oplossing: de "Institutie" van Calvijn opnieuw op de markt brengen -uitgeverij Den Hertog is al bezig- en zorgen dat alle kranten van Nederland een exemplaar ter bespreking krijgen. Calvijn zélf lezen is de enige remedie. Ook voor gereformeerde christenen trouwens.