De bundel "Alles aan elkaar" van Georgine Sanders & Leo Vroman is me dierbaar. Wellicht ter verduidelijking: Georgine Sanders is het pseudoniem van Vromans levensgezellin Tineke. Aan ouderdomskwalen geen gebrek, maar beider geest blijkt nog glashelder. Vromans poëzie lijkt haast terloops op papier gezet. De beeldspraak is natuurlijk, het eindrijm ongedwongen.
"Langzaam kromgebogen van de/ droogte kijk ik neer en denk dat mijn/ lange vingers knokend aan mijn handen/ peulvruchten hadden moeten zijn." De gedichten van Sanders zijn iets minder geconcentreerd, maar bezitten zeker ontroeringsvermogen. Vooral de laatste regels zijn vaak krachtig.
Waarom deze bundel me raakt? Allereerst om de unieke gelegenheid mij in te leven in twee liefhebbende bejaarden. Vroman schrijft: "Buig ik mij over je heen/ in bed, dan voel ik mijn smalle/ en toch verslappende wangen/ oud achtig naar voren vallen." Sanders: "Kom maar bij mij/ wanneer je dat wilt en ik zal je aaien./ En als je dat al te opwindend vindt/ laat mij dan je hand vasthouden."
Deze bundel laat zien hoe mooi de aardse liefde kan zijn - en hoe beperkt zij is. Beiden zien de dood onder ogen. Vroman: "Gelovigen zien hun wijlen vrienden/ graag als tijdelijk overleden/ en zingend op hun welverdiende/ weg tussen twee steden: Nustad en Hiernamaalsstad. Ach hoe benijd ik dat. (...) Wat straks van mij gebleven is/ wordt beslist geen vlinder/ (we weten niet wat leven is/ en van de dood nog minder),// hoe veelbeloofd ik daar ook lig/ naast jou, maar ieder zonder zich."
Sanders: "Wij willen dat men ons zal verbranden. Misschien dat onze dichter jouw as en de mijne/ dan zal vermengen en in water vervloeien,/ of in haar achtertuintje begraven.// Of desnoods in één zak bij het vuilnis zetten./ Wat ze ook doet, dan wel met ons samen." Vooral de laatste regels, tragisch subliem.
"Alles aan elkaar", door Georgine Sanders en Leo Vroman; uitg. Querido, Amsterdam, 2002; ISBN 90 214 8530 3; 48 blz.