Het was een novum, eind vorig jaar, in de geschiedenis van de Prix Renaudot. Voor het eerst in zijn 78-jarige bestaan werd de prestigieuze Franse literatuurprijs postuum toegekend. De uit Oekraïne afkomstige en in Auschwitz omgekomen jodin Irène Némirovsky kreeg de prijs voor haar onvoltooide werk "Suite française", waarin ze een ontluisterend beeld schetst van het Franse volk tijdens de Duitse invasie in 1940 en het eerste bezettingsjaar. Van het boek is nu een vertaling in het Nederlands beschikbaar onder de titel "Storm in juni".
De in 1903 in Kiev geboren Irène Némirovsky kent een weinig gelukkige jeugd. Als dochter van een welgestelde bankier komt ze in materieel opzicht niets tekort, maar ze is erg eenzaam. Haar vader, op wie ze erg gesteld is, wordt in beslag genomen door zijn werk en haar moeder kijkt niet naar haar om. Zij heeft Irène alleen maar gebaard om haar man een plezier te doen. Haar dochter beschouwt ze slechts als teken van de neergang van haar vrouwelijkheid. Irène wordt opgevoed door een kinderjuffrouw, die haar de Franse taal bijbrengt.
Als in Rusland de revolutie uitbreekt en de sovjets een prijs op het hoofd van haar vader zetten, vluchten Irène en haar ouders naar het buitenland. Via Finland en Zweden arriveren ze uiteindelijk in Frankrijk, waar de Némirovsky's zich in het mondaine leven van Parijs met zijn champagnediners, bals en luxueuze vakanties storten. Irène schrijft zich in aan de Sorbonne en studeert met een eervolle vermelding af in de letteren. In 1926 trouwt ze met de procuratiehouder Mikhaïl Epstein. Ze krijgen twee dochters, Denise en Elisabeth.
Groot succes
Irènes eerste boek in 1929, "David Golder", blijkt een groot succes en levert haar lovende woorden op van de Franse literaire wereld met mensenzo als Joseph Kessel -zelf ook een jood- en de extreem rechtse monarchist Robert Brassillach.
Hoewel zelf jodin, schuwt Némirovsky antisemitische vooroordelen niet als ze het maatschappelijk succes van de joden te berde brengt. Ze dicht joden kenmerken toe als "kroeshaar, een gebogen neus, slappe handjes, kromme vingers en nagels, een bruine, gele of olijfkleurige teint, dicht bij elkaar staande donkere ogen, een vette huid, een spichtig lijf, kleine zwarte krulletjes, bleke wangen, onregelmatige tanden en beweeglijke neusvleugels; en daarnaast: winstbejag, vechtlust, hysterie, een aangeboren aanleg voor "de in- en verkoop van prullaria, de valutahandel, het beroep van handelsreiziger, makelaar in vals kantwerk of gesmokkelde wapens"", zo schrijft Myriam Anissimov in het voorwoord op "Storm in juni".
Als in aanloop naar de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk het antisemitisme in alle heftigheid de kop opsteekt, besluit Némirovsky zich met haar kinderen tot het christendom te bekeren. De doopbewijzen bieden echter geen uitkomst als de Duitsers Frankrijk bezetten. Irène kan niet langer publiceren en haar man verliest zijn baan bij de bank.
Symfonie
Némirovsky gaat niettemin door met schrijven en begint aan "Suite française", dat een boek van 1000 pagina's met de structuur van een symfonie, maar dan in vijf delen, in verschillende ritmes en toonaarden moet worden. Ze neemt de vijfde symfonie van Beethoven als voorbeeld. Hoewel ze voorvoelt dat het werk niet zal afkomen -"ik vermoed dat het postuum werk zal worden, maar het is goed tijdverdrijf"- schrijft ze door tot aan haar arrestatie op 13 juli 1942.
Dat "Suite française" bewaard is gebleven en pas vorig jaar in Frankrijk werd gepubliceerd, heeft een bizarre achtergrond. Op hun vlucht door Frankrijk van de ene schuilplaats naar de andere sleepten de twee dochters van Irène -die kort voor de oorlog elders in het land waren ondergebracht- en hun voogdes steeds een koffer met zich mee, met daarin onder meer het laatste manuscript van hun moeder. Na de oorlog laat de oudste dochter het document lange tijd onaangeroerd vanwege de pijnlijke herinneringen die eraan zijn verbonden. Pas na een ontmoeting met de schrijfster Myriam Anissimov besluit Denise, die het manuscript intussen toch heeft uitgewerkt, tot publicatie over te gaan.
"Suite française" bestaat uit twee delen. Het eerste deel, "Storm in juni", gaat over de massale Franse uittocht uit Parijs op het moment dat de Duitsers de hoofdstad naderen. Aan de hand van de lotgevallen van verschillende personen en gezinnen beschrijft Némirovsky hoe in een stemming van "ieder voor zich en God voor ons allen" de Parijzenaars een veilig heenkomen zoeken richting het zuiden. Maskers van fatsoen vallen af en de ware, egoïstische aard van de mensen komt snel bovendrijven.
Met name de sociale en culturele elite, die zich laat voorstaan op haar voornaamheid, komt er slecht van af. Zoals de bekrompen en dweepzieke mevrouw Péricand, die -op de vlucht met haar gezin én bezittingen- op zeker moment haar schoonvader vergeet, maar niet diens erfenis. Of de verwijfde schrijver Gabriel Corte, die een decadent leven leidt in zijn zelfgeschapen wereld, maar zich als een kind geen raad weet als hij wordt geconfronteerd met de rauwe werkelijkheid.
Ook in "Dolce", het tweede deel, waarin de bezetting van het dorpje Bussy wordt beschreven, weet Némirovsky de verschillende personages haarfijn te karakteriseren. Centraal in dit deel staan de liefdesgevoelens die groeien tussen Lucile -wier harteloze en overspelige echtgenoot in Duitsland gevangenzit- en de ingekwartierde Duitse militair, een welopgevoede jongeman wiens muzikale carrière door de oorlog in de kiem is gesmoord.
Wolf
Schitterend neergezet is Luciles verzuurde schoonmoeder, die pas opbloeit als ze een voortvluchtige dorpsgenoot bij zich laat onderduiken; niet uit sympathie voor de boer -een soort waarop ze met verachting neerziet- maar enkel en alleen om de Duitsers dwars te kunnen zitten.
"Suite française" laat op meesterlijke wijze zien hoe de ware gedaante van mensen zichtbaar wordt als ze in extreme omstandigheden verkeren. Het boek keert zich niet in de eerste plaats tegen de verschrikkingen van de Duitsers, maar tegen de laagheid van de 'gewone' mens, die voor zijn naaste veelal een wolf is. De haat van veel Fransen jegens de ander die behoort tot een hogere of lagere sociale klasse blijkt vaak niet minder groot dan die tegenover de Duitsers.
Het in "Storm in juni" geschetste beeld is niet uit de lucht gegrepen, legt Denise Epstein uit: "Natuurlijk is "Suite française" een roman, maar het is vooral het logboek van mijn moeder, geschreven in de loop van de zwarte jaren. Al die personages die ze beschrijft en nauwelijks bijwerkt, hebben we gekend, die situaties hebben we meegemaakt", aldus Irènes dochter in het Franse tijdschrift L'Express.
Tot slot het Franse weekblad Le Nouvel Observateur: "Om te kunnen begrijpen uit welk trauma het huidige Frankrijk is geboren, is het nodig dit verbijsterende boek lezen, waarvan de onverschilligheid tegelijk een beschaamde schreeuw om liefde en een verschrikkelijke aanklacht is. Men komt er geschud, opstandig, verwonderd over de dapperheid, terneergeslagen uit, met slechts één obsederende vraag: Als wij vandaag in dezelfde omstandigheden als destijds zouden worden geplaatst, zouden wij dan beter zijn, meer verenigd, minder laf, minder spontaan tot collaboreren geneigd? Niets is minder zeker."
N.a.v. "Storm in juni", door Irène Némirovsky; uitg. De Geus, Breda, 2005; ISBN 90 445 0616 1; 511 blz.