Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Rudy Ligtenberg

De afwezige vaders

Peter Versteeg is al in de veertig als zijn bejaarde vader na een slopende ziekte overlijdt. De crisis waarin hij belandt, schrijft hij toe aan de bevindelijk gereformeerde opvoeding die hij kreeg. Bert van Weenen rekent in zijn roman "Het echte leven is nu" af met de letterlijk genadeloze God van zijn vader. Of toch niet? 

Bert van Weenen (1962) is webredacteur van de christelijke literatuursite Chroom Digitaal 2000. Hij publiceert sinds mei 2000 poëzierecensies in de digitale nieuwsbrief Meander. Over religieuze literatuur publiceerde hij artikelen, recensies en interviews in bladen als Woordwerk, Katern, Trouw en het Friesch Dagblad. In de periode 1991-1994 verscheen er van hem een zestal verhalen in Hollands Maandblad. 

"Het echte leven is nu" is Van Weenens debuut als romanschrijver. Eigenlijk gebeurt er helemaal niets in het boek. De dag na de begrafenis van zijn vader gaat Peter weer aan het werk. Herinneringen aan vroeger -flashbacks die het 'verhaal' voortdurend onderbreken- maken hem echter zo van streek, dat hij al snel weer met de bus naar huis gaat. Letterlijk kotsmisselijk van ellende.
Waar komt dat "onpeilbare" verdriet vandaan? Van Weenen beschrijft geen 'natuurlijk' rouwproces, maar een fundamentele bestaanscrisis in het leven van Peter. Hier moet meer aan de hand zijn. Peter brengt het zelf onder woorden. Hij heeft verdriet, niet zozeer omdat zijn vader is gestorven, "maar vooral omdat de hemel, waar hij zo hartstochtelijk naar verlangde, hem kennelijk is ontgaan." 

Vader Versteeg was een bijbelvaste, rechtzinnige kerkganger, lezer van Statenvertaling en Reformatorisch Dagblad, maar ook een tobber die tevergeefs wachtte op goddelijke genade. "Mijn vaders worsteling om in te gaan bleef zonder zichtbaar resultaat." 

Maar waarom heeft zijn dood zo'n verpletterend effect op Peters gemoedsrust, dat angsten en nachtmerries hem teisteren? Hij, die in zijn jonge jaren op zondagmiddag weigerde naar de kerk te gaan en pleitte voor een vrijer en opener geloof. Hij, die nu van zonde en hel niet meer wil horen. Hij, die "het er op houdt" dat God liefde is "en niet de kille uitvoerder van onze eigen schuld- en wraakgevoelens." Hij, die belijdt dat Jezus redt, "en dat moet voor mij voldoende zijn." 

Holle woorden
Het kan niet anders of dit zijn holle woorden zonder inhoud. Ze maskeren een grote innerlijke onzekerheid. Want Peter heeft nooit geleerd op eigen benen te staan, hij is niet volwassen geworden. In het natuurlijke leven niet, maar in geestelijk opzicht al evenmin. Vroeger keek hij vol ontzag en vertrouwen op naar zijn vader, die alles kon. Ongeveer zoals God in zijn beleving was. Later liet zijn vader op cruciale momenten verstek gaan: toen hij een grote snoek ving, die hij nauwelijks baas kon; toen hij door jongens uit de buurt in elkaar werd geslagen (ze pestten hem omdat hij scheel was en sloom) en zijn vader hem vanachter de krant bijna verwijtend toevoegde: "Ik sloeg ze vroeger altijd met een klomp op hun kop." 

Het godsbeeld van Peter evolueerde mee. Hij koestert dezelfde karikatuur die zijn vader van God had: Hij is een onpersoonlijk Wezen Dat de mensen beschouwt als regendruppels die langs het raam glijden en oplossen in een het laagje water op de vensterbank. "Floep, weg. Vergaderd tot zijn voorvaderen. Opgelost in het Grote Niets." Een fatalistische houding lijkt onontkoombaar. "Zo eindigt hier ons bestaan", mijmert Peter bij de doodskist van zijn vader. "Alles heeft op Gods geëigende wijze plaatsgevonden en is gezegd. Is voor altijd voorbij." Wat overblijft zijn de vragen: "Waar ben je nu, vader? In de eeuwigheid? In het nimmer dovende licht?" 

Paradox
Dat is de paradox van dit boek. Peter noemt de bevindelijke geloofsleer die zijn vader aanhing "voor-de-gek-houderij", maar heeft geen alternatief. Aan het eind van het verhaal bedenkt hij hoofdschuddend hoe zijn vader is "misleid." Maar ondertussen slaat de schrik hem om het hart, omdat hij net zo'n misvormd beeld van God heeft als zijn vader had. 

Schrijnend is de onmacht van Peter om God als genadige Vader in Christus te zien. Als hij kokhalzend op het toilet zit, roept hij de oudtestamentische God van zijn vader aan, die hij, "bij gebrek aan iets beters", aanduidt met "een paar Hebreeuwse letters. 'De Here zegene u en Hij behoede u. De Here doe zijn aangezicht over u lichten en geve u...' Onpeilbaar verdriet voorgelegd aan een onpeilbaar Opperwezen. Geen idee hoe dat gaat aflopen. Maar bidden doe ik toch." En een regel uit een kindergebedje verhaspelt hij (bewust of onbewust?) veelzeggend tot: "Hoge Vader in de hemel, zie op mij in liefde neer." 

Valt dit alles alleen op het conto van Peters opvoeding te schrijven? Of mag van een veertiger worden verwacht dat hij zelf de goede vragen leert stellen? Het is eenvoudig genoeg om de beschuldigende vinger naar anderen -en wellicht met reden- uit te steken. "Altijd zweeg u, vader, ten overstaan van de dingen der eeuwigheid. Uw zielenheil was privé, een zaak tussen uzelf en God. Niemand hoefde daar de precieze details van te weten. Een ieder heeft al genoeg aan zijn eigen zonden en ellende..." En over de kerk: "Ach, vader, hoe bent u misleid. Zijn het niet allemaal potentaatjes, met hun versjes en hun tekstjes en hun uurtjes van korte duurtjes? Wie Jezus is, daar konden ze u niks over vertellen. Het echte leven hebben ze verzwegen." 

Verlossing
Maar er bestaat ook nog zoiets als eigen verantwoordelijkheid, die je niet ontloopt door jezelf wijs te maken: "Als ik dood ga, is dat een verlossing." Peter groeit in deze roman niet uit boven zichzelf. Hij blijft een overgevoelige, zielige figuur, die er zo graag bij had willen horen. 

In dat opzicht is het boek onevenwichtig. De radeloze wanhoop van Peter staat niet in verhouding tot het overlijden van zijn oude vader (de lezer leert de man nauwelijks kennen) en al evenmin tot de gebeurtenissen die zijn jeugd stempelden, en geen van alle erg dramatisch zijn. Althans, Van Weenen slaagt er niet in de emoties van zijn hoofdpersoon invoelbaar te maken. De woorden roepen geen beelden op. Peter blijft daarom een meelijwekkende figuur, die manhaftig tegen zijn vrouw zegt: "Alleen van mijn eigen opvattingen kan ik op aan, alleen die zijn zeker." 

De gedetailleerde beschrijving van nagenoeg elke beweging die Peter maakt, versterkt dat beeld alleen maar. Ook wat dat betreft is het verhaal uit balans. Van Weenen legt voor de hand liggende zaken uit ("De wortels van de bomen hebben op sommige plekken het asfalt omhooggeduwd, met als gevolg bobbels en scheuren."), maar informatie die ertoe doet ontbreekt soms. Wat heeft Peter bijvoorbeeld voor functie op de christelijke hogeschool waar hij werkt? Hij is in elk geval geen docent, zo veel is duidelijk. Ook de andere figuren uit het boek -de vader, de beide Inges- blijven schimmig. 

Wat niet wil zeggen dat Van Weenen geen mooie metaforen gebruikt. De schaatsbeweging (links, rechts, links) staat bij hem voor de menselijke zoektocht door het leven. Origineler is het beeld van de kleine Peter die erg z'n best doet om een nieuwe, overzichtelijke stadsplattegrond te maken waarop alles staat weergegeven. Het resultaat is, tot zijn grote teleurstelling, net zo ondoorgrondelijk als de oorspronkelijke kaart. 

Maar daarmee is de innerlijke zwakte van het boek niet weggepoetst. Peter mag dan beweren dat hij "op bepaalde momenten" erin slaagt om aan anderen te vertellen waarom hij denkt hier op aarde te zijn en wie God speciaal voor hem is. In dit boek maakt hij dat alleen in negatieve zin duidelijk. 

N.a.v. "Het echte leven is nu", door Bert van Weenen; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2004; ISBN 90 239 9124 9; 112 blz.