Een edele vrouw uit Toscane, Bella, droomde tijdens haar zwangerschap dat ze zich onder een hoge laurier bevond, op een groen weiland, naast een kristalheldere bron. Daar, op die plaats, baarde zij een zoon, die in zeer korte tijd heel hard groeide, slechts gevoed door de bessen die van de laurier vielen en gedrenkt door het water uit de bron. Hij strekte zich uit om de bladeren te plukken van de laurierboom, waarvan de bessen hem hadden gevoed. Maar tijdens die inspanning viel hij, en toen hij opstond, was hij van een man in een prachtige pauw veranderd. Niet lang na deze droom kwam de dag waarop Bella daadwerkelijk beviel. Ze baarde een zoon. In goed overleg met zijn vader noemde zij hem Dante.
Deze anekdote staat in de biografie die de Florentijnse schrijver Giovanni Boccaccio (1313-1375) in de eerste helft van de jaren vijftig van de veertiende eeuw aan zijn beroemde stadsgenoot Dante (1265-1321) wijdde. Boccaccio kennen we vooral als de schrijver van de "Decamerone", een boek met honderd novellen over de levens en lotgevallen van een groep Florentijnen die tijdens de zware pestepidemie van 1348 hun stad ontvluchtten. Maar Boccaccio was vooral ook een van de grootste bewonderaars die Dante ooit heeft gehad.
In 1373 begon hij, op verzoek van het stadsbestuur, in de kerk van Santo Stefano di Badia met het geven van een reeks openbare lezingen over het werk waaraan Dante zijn hoge plaats in het pantheon van de allergrootste schrijvers te danken heeft: "De goddelijke komedie". Door ziekte moest Boccaccio deze colleges al in het voorjaar van 1374 opgeven. Verder dan de eerste regel van het zeventiende van de in totaal honderd canto's is hij niet gekomen. Maar zijn "Korte verhandeling tot lof van Dante" had hij toen al voltooid.
Beatrice
Dante is Boccaccio's held omdat hij de dichter was die de weg baande "waarlangs de Muzen terug konden keren naar Italië." Hier spreekt dus de man van de Renaissance, die in het tijdvak tussen de Oudheid en zijn eigen tijd niet veel beters ontwaarde dan een duistere tussentijd, de Middel-eeuwen die ten prooi waren gevallen aan wansmaak en barbarij. De humanisten van de Renaissance -de "umanistas" die zich toelegden op de bestudering van de klassieke letteren- ijverden voor een herstel van het klassieke Latijn, dat voor een culturele regeneratie zou zorgen. Dante schreef echter in de volkstaal, het Toscaans. Toch was dat niet in zijn nadeel, vond Boccaccio. Dante maakte die taal net zo geliefd en beroemd bij de Italianen "als Homerus dat deed met zijn taal bij de Grieken en Vergilius bij de Romeinen." De Italiaanse Renaissance kende dus een overweldigend begin. De eerste representant was gelijk al de evenknie van zijn grote klassieke voorbeelden.
Niet dat de carrière van Dante zo voorspoedig was verlopen. Ja natuurlijk, aan het begin van zijn leven stond die grote liefde, de beeldschone en o zo zuivere Beatrice. Maar zij overleed toen zij nog geen 25 jaar oud was en liet Dante in ontreddering achter. Zijn vrienden dachten hem te troosten door hem aan een andere vrouw te helpen, Gemma Donati. Die gebeurtenis inspireert Boccaccio tot een lange klaagzang over het huwelijk. Wat is er erger dan dat, want wie die er ervaring mee heeft weet niet wat voor een vijand de vrouw kan zijn voor de ongestoorde studie van een filosoof?
Dat Dante trouwde was misschien nog tot daar aan toe. Maar vanuit zijn humanistische toren kon Boccaccio al helemaal niet begrijpen waarom de dichter en filosoof Dante, de man die zich bij voorkeur concentreerde op het hogere en eeuwige, zich op een gegeven moment is gaan inlaten met de politiek. Het moet de zucht naar ijdele want vergankelijke roem zijn geweest. Dante heeft het geweten. In het conflict tussen de pausgezinden (de Welfen) en de keizergezinden (de Ghibellijnen) koos Dante voor de laatsten. Toen hij in Florence een hoge openbare functie bekleedde, kregen zijn tegenstanders echter de overmacht en verbanden zij hem in 1302 uit de stad.
Dante is nooit in zijn geliefde Florence teruggekeerd. Hij leefde bijna twintig jaar in ballingschap en overleed in Ravenna, waar zijn lichaam in een sarcofaag werd begraven in de kerk van de minderbroeders.
"Komedie"
Vele jaren van ballingschap hebben Dante niet van het schrijven afgehouden. "Zijn amoureuze verlangens, verdriet en huiselijke zorgen, de vleiende glorie van zijn openbare functies, de ellende der ballingschap en de onverdraaglijke armoede waren nooit zo overheersend dat ze onze Dante verhinderden zich aan de kunsten en wetenschappen te wijden, hetgeen hij als zijn levensdoel zag."
Zijn hoofdwerk is de "Komedie", die in Boccaccio's levensbeschrijving van Dante voor het eerst de titel "De goddelijke komedie" ("Divina Commedia") meekrijgt en vanaf halverwege de zestiende eeuw de officiële titel van het boek is gebleven. Dante koos eenvoudig voor de titel "Komedie", omdat het boek, naar hij zelf schreef in een beroemde brief aan Can Grande della Scala, een dichtwerk is dat begint onder "moeilijke omstandigheden", maar een "gelukkig einde" heeft. Dat is duidelijk: het verhaal gaat immers over de allegorische zwerftocht die Dante aflegt vanuit de Hel, via de Louteringsberg, tot in het Paradijs. Van een donker woud naar eeuwig licht.
Het begin is inderdaad "moeilijk":
Op 't midden van ons levenspad gekomen,
Kwam ik bij zinnen in een donker woud,
Want ik had niet de rechte weg genomen.
Rondom mij dicht en doornig kreupelhout;
Ik kan niet zeggen hoe het mij bezwaarde,
Nu de herinnering mij weer benauwt:
Een bitterheid die doodsnood evenaarde.
Maar om het andere, het goed dat
Ik ondervond, zeg ik wat ik ontwaarde.
Het werk is dus gesitueerd in het jaar 1300, want de dagen onzes levens zijn naar de psalmdichter zeventig jaar, en de in 1265 geboren Dante is "op 't midden van ons levenspad gekomen." Op dit eerste canto van de proloog volgt in driemaal 33 canto's (let op de symbolische verwijzing naar het volmaakte) het aangrijpende relaas van zijn tocht door de gruwelen van de hel, door het vagevuur en de opperste schoonheid van het paradijs, waarbij Dante aanvankelijk begeleid wordt door Vergilius en uiteindelijk door Beatrice.
Louteringsweg
Vergilius, de heidense dichter, begeleidt hem door de diepste duisternis van de Hel van zijn zondig leven tot aan de voet van de Louteringsberg. Onderweg in de onderwereld spreekt hij voortdurend met verschillende soorten vervloekten. Vertel mij wat u hebt misdaan, vraagt Dante steeds. En een zwart register van duizend zonden trekt aan ons oog voorbij. De schilderijen van Jeroen Bosch zijn er niets bij. Angstig is Dante nog wanneer hij de onderwereld eindelijk verlaat, maar aan de voet van het Purgatorium is er een sfeer van stilte, en er gloort de hoop van de dageraad:
De lucht had van oosters saffier de zoete
En klare tint; tot aan de eerste sfeer
Was er geen wolk te zien op onze route.
Licht is het symbool van de verlichting van de ziel door de genade. Maar op eigen kracht moet Dante de weg afleggen van de Louteringsberg tot in het Paradijs. Dantes gedicht weerspiegelt natuurlijk ook de theologie die een monnik twee eeuwen later zou brengen tot de heilzame wanhoop die de Reformatie inluidde.
Bij de ingang van het Paradijs wacht Beatrice hem op. Zij, zijn muze, die hem deze weg heeft doen afleggen en Vergilius naar hem toe heeft gestuurd om hem op het eerste gedeelte van zijn reis te vergezellen, geleidt hem de hemel in. De gehele tocht is uiteindelijk één lange louteringsweg, met als eindbestemming de aanblik van het goddelijk licht. Dante, de scherpe waarnemer, slaat een hand voor zijn ogen.
Ontmoeting
De "Komedie" is dus vooral een groots en grandioos visioen, in prachtige poëzie beschreven. Het is een geestelijke autobiografie, het verslag van een zuivering, uitmondend in een hymnische theologie. Het is echter ook een aards gedicht, want het biedt een bont en aanschouwelijk beeld van het Italië van rond 1300. Het is een compendium van het toenmalige kennen, qua statuur alleen vergelijkbaar met de "Summa Theologiae" van Thomas van Aquino. Het lezen van het gedicht is voor de moderne lezer de confrontatie met een andere wereld (men doet er goed aan "The Discarded Image" van C. S. Lewis te herlezen), met een kosmologie die ons vreemd is geworden. Het is bovenal een confrontatie met de traditie, een persoonlijke ontmoeting bijna, vergelijkbaar met de ontmoetingen die Dante zelf op de Louteringsberg heeft met dichters uit het verleden, en die hem dwingen zich een houding te geven.
Er moet ook iets over de bijzondere vorm van het gedicht worden gezegd. De canto's zijn opgebouwd uit terzinen, drieregelige strofen, waarvan de eerste en de derde regel rijmen en de middelste regel de rijmklank voor de volgende strofe levert. De strofen van het gedicht worden daardoor als een ketting aan elkaar geschakeld, wat het gedicht een voortstuwende dynamiek geeft. In hun vertaling hebben Ike Cialona en Peter Verstegen deze vorm gehandhaafd, en dat is een ongelooflijke prestatie. Men kan hun vertaling geen groter compliment geven dan door hier het oordeel te herhalen van meestercriticus Kees Fens: "Voor het eerst heb ik Dante in mijn eigen taal als poëzie gelezen."
In het tweede deel van deze uitgave vinden we de Italiaanse tekst, met het commentaar van de vertalers. Want wie Dante leest, moet twee boeken tegelijk lezen. Zonder toelichtingen en verhelderingen van de talloze allusies op andere werken, gaat het niet meer.
De uitgave van deze vertaling wordt echter ontsierd door de perverse gothiek van de illustraties van Gustave Doré, die alle zijn opgenomen. Hoeveel beter zou het zijn geweest wanneer de uitgever ervoor zou hebben gekozen de illustraties van Sandro Botticelli (1445-1510) op te nemen. Van de honderd tekeningen die deze grote kunstenaar bij de "Komedie" maakte (en waarvan er hier één is afgebeeld), zijn er 92 bewaard gebleven. Vorig jaar zijn ze tentoongesteld in de Royal Academy of Arts, en ze stellen de lezer in staat het gedicht te bekijken door de ogen van iemand uit dezelfde cultuurkring als Dante en daardoor de juiste associaties te hebben. (De catalogus van de Botticelli-tentoonstelling ligt inmiddels voor een habbekrats bij De Slegte.)
Dit gedicht, deze schitterende poëzie die een hoogtepunt uit de christelijk-culturele traditie vormt, is van overweldigende invloed op de latere literatuur geweest. Voor T. S. Eliot belichaamde de "Komedie" de cultuur van Europa, dat in Dantes tijd nog een mentale eenheid vormde die nadien verloren is gegaan. Volgens C. S. Lewis blijft Dante "de belangrijkste kandidaat voor de hoogste dichterlijke eer ter wereld." Eliot en Lewis waren het er bovendien over eens dat het laatste canto van het Paradijs "het hoogste punt is dat de poëzie ooit heeft bereikt." Hier volgen enkele terzinen in de vertaling van Cialona en Verstegen:
Want in de diepe, klare fonkeling
Verschenen er drie cirkels voor mijn ogen,
Anders van kleur, gelijk van tekening.
Twee waren identiek, als regenbogen
Elkaar weerspiegelend; de derde leek
Een vuur, aan beide andere onttogen.
Hoe ontoereikend is mijn woord, hoe bleek,
Door deze machteloze pen beschreven,
De weergave van dat waarnaar ik keek.
O eeuwig licht, slechts door Uzelf omgeven,
Dat slechts Uzelf doorgrondt en, zo doorgrond,
Uzelf bemint en toelacht, bron van leven!
Onze Boccaccio vergeleek het gedicht met de pauw uit de droom van Dantes moeder. De "engelenveren met daarin honderd ogen" die de pauw bedekken, symboliseren de schoonheid van de honderd canto's aan "de oppervlakte van de letterlijke betekenis." De "lompe voeten" van de pauw en zijn zachte tred staan voor de rustige en nederige stijl van het gedicht, geschreven in de volkstaal. Het "afschrikwekkend stemgeluid" van de pauw doet Boccaccio denken aan Dantes vreeswekkende kritiek op "de zonden van vele levenden." Maar het gaat uiteindelijk vooral om het vlees van de pauw, vindt Boccaccio, vlees dat geurig is en niet aan bederf onderhevig. Het onthult de eenvoudige en onvergankelijke waarheid van Dantes "Komedie" die een verrukkelijke geur verspreidt.
N.a.v. "Het leven van Dante", door Giovanni Boccaccio; vert. Ike Cialona; uitg. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002; ISBN 90 253 0306 4; 103 blz.
"De goddelijke komedie", door Dante Alighieri; vert. Ike Cialona en Peter Verstegen; uitg. Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2000; ISBN 90 253 0870 8; 2 delen in cassette, 739 en 579 blz.