"Voor de voordracht bestaat nog geen leermethode, doordat ook het onderwerp uitdrukkingswijze pas laat opgang heeft gemaakt. Mensen vinden haar weinig voornaam, wat een juiste opvatting is. () Het is juist en rechtmatig campagne te voeren op grond van de feiten zelf, en dan is al het andere buiten de bewijsvoering overbodig. Dit neemt niet weg dat in feite de voordracht zoals gezegd grote invloed heeft doordat de toehoorders geen goede mensen zijn."
Omwille van het publiek toch maar schoorvoetend aandacht besteden aan de voordracht van een redevoering: bepaald niet de handelwijze van auteurs op het gebied van de welsprekendheid heden ten dage. Er is eerder sprake van het tegendeel: juist de wijze waarop een betoog wordt uitgesproken wordt als cruciaal beschouwd. Zo niet bij Aristoteles. Hem gaat het in zijn "Retorica" om de argumenten, de bewijsvoering, de inhoud. Bovendien komt pas op de laatste pagina's van zijn verhandeling datgene aan de orde wat tegenwoordig nogal eens gepresenteerd wordt als de essentie van de welsprekendheid, namelijk de opbouw.
Wat Aristoteles sterk bezighoudt is de strategie die de redenaar toepast om zijn gehoor te boeien en te beïnvloeden. Daarbij gaat hij uitgebreid na wat de logische, psychologische en ethische inhoud moet zijn van die strategie. Zo bespreekt hij uitvoerig de gevoelens die een spreker bij zijn gehoor moet opwekken en geeft hij aandacht aan het karakter van de spreker, dat wil zeggen het beeld dat deze al sprekend opbouwt van zichzelf.
In zijn behandeling van het betoog zelf zijn het ook niet stijlfiguren of andere retorische trucs die resultaat moeten boeken. Het zijn veel meer de inhoudelijke aspecten die van doorslaggevend belang zijn voor een geslaagde redevoering.
Lijsten
Kenmerkend voor Aristoteles is het schier onuitputtelijk classificeren van de werkelijkheid, in dit geval van zogenaamde "topoi", elementen voor het vinden van bestanddelen, patronen of strategieën van argumentatie: hele lijsten met uitspraken over politieke en historische feiten, definities, conclusies, beweringen et cetera waaruit de spreker kan putten bij het componeren van zijn rede. Om slechts één voorbeeld te geven: In een passage over boosheid wordt boosheid eerst gedefinieerd en passeren vervolgens motieven voor boosheid de revue en wordt uit de doeken gedaan wie boos is, op wie men boos wordt en in welke omstandigheden men dat doet. Hierna komen weer andere topoi over kalmte, vriendschap, haat, zelfvertrouwen, schaamte, medelijden enzovoorts.
In dit alles laat Aristoteles zich kennen als een groot denker, een onnavolgbare systematicus en een wijze toeschouwer van het menselijk bedrijf. En dan te bedenken dat van de totale werkelijkheid de retorica voor hem slechts een gering deel uitmaakte.
Naar verluidt is Aristoteles begonnen in de namiddagen colleges retorica te geven om de school van Isocrates, wiens benadering van de welsprekendheid hem een doorn in het oog was, te beconcurreren. Door het incidentele karakter van dit onderricht zijn in de "Retorica" -als het ware een verzameling collegeaantekeningen- allerlei onduidelijkheden, herhalingen en tegenspraken aan te wijzen. Tegelijk bevat het werk talloze geniale observaties en analyses, die de latere theorie van de welsprekendheid diepgaand hebben beïnvloed.
Cicero
Toch is Aristoteles' verhandeling niet het handboek geworden dat het geweest had kunnen zijn. Die eer gaat naar de Romein Quintilianus uit de eerste eeuw, wiens "De institutione oratoria" het standaardwerk is geworden van de antieke retorica. Zelfs Cicero, die toch bekendstaat als de grootste Romeinse redenaar ooit en die ook zelf verschillende verhandelingen schreef over de welsprekendheid, werd door hem voorbijgestreefd.
Dankzij de vertaling die nu gemaakt is van de "Retorica" zal Aristoteles' invloed in het Nederlandse taalgebied wellicht weer gaan groeien. Aristoteles' schrijfstijl is, ook in de vertaling, wat stug, maar dat hoeft niet te hinderen. Het blijft een meesterwerk. Ook de vertaling is een meesterwerk. Niets dan bewondering voor de Historische Uitgeverij, die al aardig op weg is met het uitbrengen van de complete werken van Aristoteles in Nederlandse vertaling. Het te vertalen Grieks is verre van eenvoudig en het overzichtelijk presenteren van de tekst is geen sinecure. Marc Huys is daar echter uitnemend in geslaagd.
Aan de tekst gaat een beknopte, verhelderende inleiding vooraf. De zeven hoofdstukken worden apart ingeleid. De tekst zelf is voorzien van noten en verwijzingen naar een glossarium achter in het boek, waar de belangrijkste kernbegrippen worden toegelicht. De traditionele kolomnummering van de uitgave door Bekker (1831) is in de binnenmarge afgedrukt. Het register van zaken en begrippen en het register van namen moeten monnikenwerk zijn geweest. In een uitgave als deze zijn ze echter onmisbaar.
Toegift
Tot slot het slot: "Aan het slot van de voordracht past de uitdrukkingswijze zonder verbindingswoorden, die het bestempelt als een toegift en niet de toespraak zelf: "Ik heb gesproken. U hebt geluisterd. U kent de feiten. Het oordeel is aan u."" Dat zij zo.