Jan Siebelink heeft eindelijk het boek geschreven waar hij zijn leven lang naar toegewerkt heeft, het verhaal van zijn zachtmoedige vader die álles in het leven opgaf om vrede met God te kunnen krijgen. Vandaag wordt het gepresenteerd: "Knielen op een bed violen". "Wat is er met mijn vader gebeurd, toen hij getroffen werd onder de appelboom? Wat was er in hem aan de gang? Ik heb geprobeerd zo dicht mogelijk bij hem te komen, maar ik kan het raadsel niet oplossen."
De uitspanning bij het Lathumse veer, de rivier, de meidoorns, de oude dijken, het stoomgemaal - alles is precies zoals Jan Siebelink (1938) het in zijn romans en verhalen beschreven heeft, en toch anders. Het veer bestaat niet meer, het veerhuis ziet er wat verwaarloosd uit en in de verte stijgen rookwolken van de vuilverbranding naar de hemel: "Daar begint de ontluistering." Toch is dit nog altijd het landschap waar de auteur zich thuis voelt. "Dat dak aan de overkant, dat is het huis waar mijn vader is opgegroeid. Daar kwam hij vandaan toen hij hier, op deze plek, de rivier overstak om aan zijn toekomst te beginnen."
De bloemenkwekerij in Velp, waar Jan Siebelink opgroeide, bestaat niet meer. Maar het huis aan de Bergweg is er nog, net als het rooms-katholieke kerkhof vlak naast het terrein van de voormalige kwekerij. Zelfs het gat in de beukenheg valt nog te onderscheiden, het gat waar de paauweaanse boekverkopers doorheen kropen om hun stichtelijke oude drukken aan vader Siebelink te slijten. "Kijk, waar nu dat dennenboompje staat, stond vroeger de limoenappel. Daar heb ik mijn vader gevonden, ter aarde gestort. Het bankje waarop hij gezeten had, lag verderop, op zijn kant. Zijn boek lag op de grond. Vuur uit de hemel had hij gezien, zei hij, en daarin was God."
Die ervaring tekende het gezin Siebelink. De vader zocht het gezelschap van de paauweaanse oefenaars, las preken van oudvaders en kwam niet meer in de hervormde kerk. Zelfs zijn vrouw en kinderen, hoeveel hij ook van hen hield, mochten hem niet afleiden van het ene nodige. De moeder begreep het niet, had een instinctieve afkeer van de mannen in het zwart, wilde haar man liefhebben zoals vroeger, wilde hem vasthouden - maar moest zelfs aan zijn sterfbed wijken voor de oefenaars, die daar geen onbekeerde mensen duldden. "Als mijn moeder de kamer binnenkwam, wilde mijn vader haar niet aankijken. Dat mocht niet op de grens van de dood. Hij dacht dat één blik naar haar, een ongelovige, de eeuwige verdoemenis kon betekenen."
Roeping
Aan de voorkant van het huis wijst Siebelink de plek aan waar vroeger een hekje zat. "Daar stond mijn moeder dan, om mijn vader tegen te houden als hij weer stilletjes weg wilde gaan naar de een of andere bijeenkomst - waarvoor hij het werk op de kwekerij verwaarloosde. En daar, een stukje verder, was de school waar ik naartoe ging. Soms rende ik in de pauze snel even naar huis, om te kijken of alles goed ging, om te controleren of mijn vader niet weggegaan was."
Al die verhalen, al die herinneringen zijn nu verwerkt in de roman "Knielen op een bed violen". Siebelink: "Ik heb vaker geschreven over de vernederingen waarmee mijn vader in zijn werk te kampen had, over zijn schulden, over zijn worsteling met het geloof, over de relaties in het gezin van mijn ouders. Het duidelijkst in "De overkant van de rivier", waar de figuur van mijn moeder op de voorgrond staat. Maar dit is het verhaal dat altijd boven al mijn werk heeft gezweefd. Nu voor het eerst heb ik het aangedurfd om in de huid van mijn vader te kruipen, hem niet alleen te beschrijven zoals zijn vrouw of zijn zoon hem zagen. Wat is er met mijn vader gebeurd, wat is het geweest dat zijn leven bepaald heeft?
Mijn ouders hielden veel van elkaar, ze begonnen een bedrijfje, ze kregen kinderen. Maar opeens, door een mystieke ervaring, werd dat allemaal in de waagschaal gesteld. Mijn vader was volledig gelukkig op die kwekerij, maar hij had een hang naar het absolute, naar het najagen van het eeuwige. Hij wist voor zichzelf dat hij die roeping wél had, en mijn moeder niet. Soms zei hij: Ik ben helemaal alleen. Dat heeft hem pijn gekost - en die pijn probeer ik te beschrijven. Al begrijp ik er nog steeds niets van. Je kunt schrijven wat je wilt, maar uiteindelijk kun je hem niet tot leven brengen."
Geloof
Siebelink zelf heeft afstand genomen van het geloof van zijn vader, dat blijkt uit zijn talrijke romans en verhalen over zijn jeugd, over het schoolleven, over eigentijdse en historische vrouwenlevens: "De herfst zal schitterend zijn", "De overkant van de rivier", "Laatste schooldag", "Vera", "Margaretha", om maar wat titels te noemen. Het blijkt ook in zijn nieuwe roman - uitermate herkenbaar en tegelijk uitermate vervreemdend voor de orthodox-christelijke lezer. De beelden, geuren en geluiden van het Gelderse landschap zijn tussen de bladzijden van dit boek gevangen, de tragische liefde van een man en een vrouw wordt schitterend beschreven. Maar het geloof van de vader is -behalve indrukwekkend- vooral beklemmend en onbegrijpelijk, terwijl de paauweaanse oefenaars voor het grootste deel slechts weerzin oproepen.
"Die predikers lijken bijna geen normale mensen meer, dat besef ik, maar er zijn verschillen. Steffen is de hardste, de meest liefdeloze - overigens naar het leven getekend, ik herinner me dat hij bij ons aanschoof en mijn moeder gewoon van de tafel verdrong. Maar daarnaast heb je in dit boek ook Mieras, die zwak is en problemen heeft, maar die écht om mijn vader geeft. Hij is geen karikatuur geworden, hoop ik. Ik heb geprobeerd niet achteloos met die predikers om te springen. Mijn vader zag hen als ver gevorderd op de weg van de genade, hij keek geweldig tegen hen op. In feite liet hij zich inpalmen door mensen die hem klein hielden. Je kunt zeggen: Die zware, protestantse mystiek is een uitwas van het christelijk geloof geweest. Maar dat was niet hoe mijn vader het zag, voor hem was de rest van het leven van ondergeschikt belang, alles was minder belangrijk dan dat ene nodige.
De manier waarop mensen als Maarten 't Hart en Jan Wolkers over dit soort dingen schrijven, staat me tegen. Ik wil de dingen niet van me af schrijven, ik wil ze juist koesteren, ze dichterbij halen. Ik wil begrijpen hoe het geweest is. Ook al zal het raadsel altijd blijven bestaan. Natuurlijk kan ik dat niet oplossen, natuurlijk zal mijn vader uiteindelijk onbegrepen zijn. Het zou zinloos, waardeloos zijn als ik in dit boek het mysterie zou proberen te verklaren. Hij heeft de eeuwigheid nagejaagd, tot op zijn doodsbed toe, maar wij mensen weten niet of hij zijn doel bereikt heeft. Je kunt niet in iemands geest kijken. Steeds, als je het gevoel hebt dat je hem bijna bereikt hebt, ontglipt hij je. Dit hele boek is een poging om bij de waarheid omtrent die man te komen, maar die waarheid wijkt voortdurend terug als je er bijna bij bent, die waarheid zal altijd anders zijn dan je denkt."
Extase
Het schrijven van dit boek was confronterend voor Siebelink: "Vooral het sterfbed van mijn vader was heel problematisch om te beschrijven. Ik moest over esthetiek denken, terwijl het toch niet over een verzonnen personage ging, het ging over mijn váder. Ik wist dat het boek daarop zou uitlopen, maar ik ben letterlijk boven de tekst in ademnood geraakt. Ik heb me zelfs zo in de ziekte van mijn vader ingeleefd, dat ik dacht dat ik iets vergelijkbaars onder de leden had. Daar kwam bij dat ik me afvroeg: Mag ik dit wel schrijven? Ik ben soms bang dat het me aangerekend zal worden, dat ik als onbekeerde niet van deze dingen ben afgebleven."
Waarom hij het boek dan tóch geschreven heeft? "Omdat ik altijd voor mijn vader opgekomen ben. Ik was de oudste zoon, de voorbeeldige zoon. Ik had groot respect voor hem, maar ik zag ook dat hij mijn moeder verdriet deed. Eigenlijk ben ik altijd bezig geweest om die twee bij elkaar te houden. Tegen mijn vader keek ik op, maar tegelijkertijd zag ik hoe hij door de buitenwereld vernederd werd. Mijn hele jeugd ben ik bij hem geweest, op de kwekerij, en daar moet ik verslag van doen. Dat heeft met rechtvaardigheidsgevoel te maken.
Ik heb altijd gehoopt dat ik de extase zou meemaken die mijn vader meegemaakt heeft. Ik heb zelfs belijdenis gedaan, vroeger, maar de kerk heeft me die ervaring uiteindelijk niet gebracht. Maar het schrijven van deze roman, dat was misschien een vergelijkbare vorm van extase. Alles lag klaar in mijn hoofd, ik hoefde niets te bedenken, ik heb het verhaal in een roes geschreven. Binnen een halfjaar. Een boek schrijven is niet helemaal mensenwerk, ook dat heeft met genade te maken."
Paradijselijk
"Mijn vader tot leven wekken kan niet, maar als ik schrijf is hij zo dichtbij als mogelijk is. Natuurlijk is dit boek niet gelijk aan het leven van mijn vader, al wekt het misschien die illusie. Dat kan ook niet. Wat weet ik van de periode voor hij met mijn moeder trouwde? Ik was nog niet eens geboren. Voordat ik dit verhaal kon opschrijven, heb ik mijn vader eerst moeten loslaten. Je moet schrijven met droge ogen: kunnen objectiveren, ervan afdoen, erbij doen, een soort extreme uitsnede van een leven maken. Dit verhaal was dramatisch voor mezelf, maar het moest dramatisch worden voor de lezer - dat is niet hetzelfde.
In zijn dagboek schrijft Rodin dat in een blok marmer altijd een beeld verscholen zit, de kunst is om het op de juiste manier aan het licht te brengen. Zo zie ik dat ook: het blok marmer is mijn jeugd, het gezin waarin ik ben opgegroeid, en ik moet daaruit een groep figuren beitelen: de man voorop, de vrouw en de kinderen naast hem, daarachter in het zwart de broeders - met alle spanningslijnen tussen hen in. Ik wil dat de mensen weten hoe het was, de kwekerij, mijn vader en moeder, de bloemen, de geuren. Dat heeft te maken met heimwee naar dat paradijselijke stukje land, waar de scabiosa wiegde en de dahlia's bloeiden, waar mijn vader zijn dagen doorbracht. Schrijven helpt uiteindelijk niet tegen de vergankelijkheid, maar ik wil dat de wereld weet dat mijn vader geleefd heeft."
N.a.v. "Knielen op een bed violen", door Jan Siebelink; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2005; 448 blz.; ISBN 90 234 1634 1; 24,90 (geb.)/ ISBN 90 234 1655 1