Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Tjerk de Reus

Cees Nooteboom verlangt naar verloren paradijs

"Het paradijs verloren", zo heet de nieuwe roman van Cees Nooteboom. Die titel klinkt heel bekend. Kort geleden werd John Miltons "Paradise lost" in het Nederlands vertaald als "Het paradijs verloren". Nooteboom verwijst nadrukkelijk naar dat grote gedicht over de mens die het paradijs verloor. In Nootebooms werk is sterk het besef aanwezig dat de mensheid buiten het paradijs leeft.

Deze nieuwe roman van Cees Nooteboom (1933) is klein en is strak opgezet. Er is een epiloog en een proloog en het verhaal valt keurig in twee delen uiteen. Alles grijpt heel duidelijk in elkaar. Zowel in de proloog als in de epiloog figureren personages die op reis zijn en onderweg een boek lezen. In de proloog wordt al iets voelbaar van "het onbereikbare". Dat gaat dan specifiek om contact met een onbereikbare medemens, maar in de roman zelf wordt het breder. Het gaat om vervulling van het oneindige verlangen, van de drang van de mens naar geluk, harmonie, geborgenheid, rust, zin, thuiskomen - of een mix van dit alles.

Op diverse plaatsen worden citaten gegeven uit Miltons "Paradise lost" (oorspronkelijk verschenen in 1667). Dat accentueert het verlangen van de personages. Ze zoeken vervulling, maar tegelijk is het besef van de onvervulbaarheid van dat verlangen loodzwaar aanwezig. Want de poort van het paradijs sloot onverbiddelijk achter Adam en Eva, nadat ze de hof verlaten moesten vanwege hun zonde. Een onomkeerbare gebeurtenis, zo beseffen zij wanneer de engel Michaël hen buiten heeft gebracht: "En ach! De Lusthof, eens zo rijk aan zaligheid,/ Scheen thans door 't vlammend Zwaard met vuurgloed overspreid,/ En monsters, wreed van aard, die daar al grijnzend lagen,/ Bewaakten d' ingang nu." Nooteboom citeert hier niet uit de recent verschenen vertaling van Miltons boek, maar uit een vertaling uit 1845.

De vrouwelijke hoofdpersoon van Nootebooms verhaal, Alma, is afkomstig uit Brazilië. Samen met een vriendin onderneemt zij een reis naar Australië. Ze zijn beiden geboeid door de aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië. De cultuur van dit volk is in de verdrukking gekomen, maar er is ook nog veel levend gebleven van hun sociale en godsdienstige gewoonten en gebruiken. Alma is op een onbestemde, maar zeer krachtige manier geboeid door deze cultuur. Het feit dat zij altijd op afstand zal blijven van de eigenlijke kern van het aboriginal zijn, accentueert het wanhopige van haar verlangen.

Zij ontmoet een man uit de aboriginalcultuur en heeft kortstondig een relatie met hem. Brengt dat haar verder? Nee. In feite wil ze door er zo dicht bij te komen, haar verlangen kwijtraken: "Ik ben hier om een duivel uit te drijven." Over de aboriginals zegt ze: "Dit zijn de oudste mensen van de wereld. Meer dan veertigduizend jaar hebben ze in dit land geleefd, dichter bij de eeuwigheid kun je niet komen." En verderop: "Die anderen die er altijd al gewoond hadden en die eruit zagen alsof het land ze zelf had voortgebracht, geschroeide, verzengde, geblakerde mensen die met een lichte gang over de wereld gingen en leefden alsof de tijd niet bestond () We lazen over de droomtijd, over de tijd voor de tijd en voor de herinnering, toen de wereld plat was en leeg en geen contouren had en er nog geen bomen waren, geen dieren, geen voedsel, geen mensen, tot het ogenblik, niemand weet hoe, dat uit de oceaan of uit de lucht of over de rand van de wereld de helden verschenen, mythische voorouders."

De tijd is een belangrijk motief in het werk van Nooteboom. Ook hier. Het gaat niet alleen om de tijd als iets dat steeds maar voorbijgaat, dus om de vergankelijkheid, maar vooral om het oneindige op zichzelf. De hang van Alma naar die oude cultuur is een verbeelding van de hang naar het boventijdelijke, naar het blijvende in het veranderlijke, naar de herkomst van alles, naar de oorsprong - waar vrede en geluk te vinden zouden moeten zijn.

De verbondenheid van dit alles met het transcendente wordt in deze roman gethematiseerd door engelen. Niet alleen is de hoofdpersoon gefascineerd door schilderijen van engelen, ook is er in een Australische stad een speurtocht uitgezet naar engelen. Op allerlei punten in de stad Perth staan als engelen verklede mensen. De hoofdpersoon is zo'n engel; zij krijgt daardoor een relatie met de ikfiguur uit de epiloog en ook dat blijkt weer een relatie te zijn die onvervuld blijft.

Het is kortom onvervuldheid troef in deze roman, die daardoor toch niet monotoon is of vervelend. Nooteboom laat zien hoe mensen verlangen naar oneindigheid en hoe zij onvervuldheid ervaren. Ontegenzeggelijk brengt hij hiermee iets op formule dat veel mensen zullen herkennen in het eigen leven, in de eigen gevoelens en verlangens.

Het is tevens duidelijk dat men uiteindelijk niet verder komt in deze roman dan het afscheid van Adam en Eva uit het paradijs. Miltons hoop op herstel van het paradijs wordt door Nooteboom en zijn personages niet gedeeld, terwijl voor Milton zelf deze zaak klaar en helder was: "Dat heel het mensdom wordt verlost in háár/ Toekomstig zaad (het Zaad der Vrouw), opdat je/ nu leven moogt, nog vele, vele dagen,/ Eendrachtig in geloof, nog wel bedroefd/ Om het begane kwaad, maar opgebeurd/ Door de gedachte aan het blije einde." (Citaat uit de vertaling van Peter Verstegen, 2003.)

Ondanks dit gemis is het toch zinvoller om je mét Nooteboom van deze dingen bewust te zijn, dan zó vol te zijn van het hier en nu dat je aan de eeuwige dingen en het oneindige verlangen niet meer toekomt. Wanneer de mens zijn tekort vergeet, dreigt de roes van het heidendom - en daarmee ben je verder van huis.

N.a.v. "Het paradijs verloren", door Cees Nooteboom; uitg. Atlas, Amsterdam, 2004; ISBN 90 450 0509 3; 158 blz.