Hoofdpersoon in "Meester van de zwarte molen" van Otfried Preussler is Krabat, een bedeljongen. Hij droomt dat hij de opdracht krijgt om naar de zwarte molen in Schwarzkolm te gaan. Als de droom zich herhaalt, gaat Krabat op zoek. Er blijken nog elf jongens op de molen te wonen. Ze moeten hard werken, maar omdat ze goed te eten krijgen, besluit Krabat te blijven tot de winter voorbij is.
In vrij sobere bewoordingen weet de Duitse auteur een indringende sfeer te schetsen. Dit boek heeft iets beklemmends. Er gebeuren dan ook vreemde dingen. Naarmate het verhaal vordert, kun je ze ronduit bizar noemen. Bijvoorbeeld als Krabat ontdekt dat er op een keer géén graan onder de stortkoker van de molen ligt. Wat hij ziet, verbijstert hem. "Hij wilde het uitgillen van ontzetting, maar er kwam geen geluid uit zijn keel."
Weglopen blijkt onmogelijk. Wie het probeert, komt altijd toch weer bij de molen terecht. Of hij wil of niet, Krabat moet leerjongen van de molenaar, dat wil zeggen van de tovenaar worden. Daar zitten overigens ook verleidelijke en aantrekkelijk kanten aan. Krabats avonturen lijken in eerste instantie op een occult verhaal. Wie goed leest, ontdekt echter dat de auteur tegenover de wereld van de zwarte molen een andere wereld stelt.
Elke paasnacht moeten de molenjongens waken bij een kruis dat is opgericht op een plaats waar ooit iemand een gewelddadige dood gestorven is. Dan horen ze een meisjesstem die een paaslied zingt. Krabat wordt verliefd op het voorzangeresje. Hij zal alleen met haar kunnen trouwen als hij aan de macht van de molenaar ontkomt. De overwinning die Krabat na een spannende strijd behaalt, geeft dit boek toch ook een waardevolle kant. De boodschap dat het kwade -hoe aantrekkelijk het lijkt- uitloopt in de dood, wordt door de schrijver op een originele manier gebracht. Jammer dat hij daarvoor een aantal lugubere ontwikkelingen dacht nodig te hebben.
"Meester van de zwarte molen", door Otfried Preussler; ISBN 90 5637 518 0; 224 blz.uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2003.