Gedichten die herkenbare gevoelens verwoorden, afstandelijk, ironisch of relativerend, soms wat vlak maar vaker ontroerend: de nieuwe bundel van Rutger Kopland met als titel "Over het verlangen naar een sigaret". Kopland schreef de gedichten niet omdat er antwoorden zijn, maar misschien meer om met de vragen te kunnen leven.
Rutger Kopland is vermoedelijk de geliefdste dichter van Nederland. Zijn nieuwe bundel moest binnen een maand na verschijnen al worden herdrukt. Er is vast geen andere dichter, ook onze dichter des vaderlands niet, wiens poëzie zo veel en door zo velen wordt gelezen. Je kunt veronderstellen dat dat komt doordat Kopland zulke gewone, algemeen-menselijke gevoelens en aandoeningen beschrijft. De gedichten in "Over het verlangen naar een sigaret" gaan over de liefde, over de vergankelijkheid, en zelfs over het ruimen van vee tijdens de mkz-crisis.
Tegelijkertijd kijkt Kopland wel uit voor banaliteiten of tranentrekkerij. Hij tempert zijn lyriek; zijn emoties komen op een afstand te staan doordat hij ze met veel precisie formuleert. Die objectivering geeft aan alle gedichten dat typisch Koplandse karakter, waardoor ze ook werkelijk alleen van hem afkomstig kunnen zijn.
In een van de gedichten beschrijft Kopland een foto van een boer met een geit en twee varkens. Op de foto is verder alleen weide en lucht te zien. Na de beschrijving komt een witregel, en vervolgens deze slotregel: "waarom moet ik denken: wat leeft is eenzaam." Op zulke toonloze vragen heeft Kopland patent. Niet alleen wordt de gedachte (wat leeft is eenzaam) op een afstand geplaatst doordat de "ik" zich afvraagt waaróm hij het moet denken (het móét denken), ook de sobere typografie -geen hoofdletters, geen vraagteken- draagt bij aan de bijna wezenloze vertolking ervan. Zou het anders zijn, dan was dit slot te sentimenteel. Koplands poëzie leeft in deze spanning, tussen objectiviteit en ontroering.
In sommige gedichten heeft de objectiviteit al te zeer de overhand. Dat leidt tot een zekere vlakheid. Zo is er een vers over een geërfd schilderij van zijn grootvader, dat nu bij de ikfiguur aan de muur hangt. Kopland komt niet veel verder dan te constateren: "het is vreemd maar waar, het schilderij/ hing daar echt, verweg, hetzelfde." Dat dat vreemd is, wil ik zonder meer geloven; alleen - dat moet de dichter ook voelbaar maken, niet alleen opschrijven. Op andere momenten is Kopland zo hard aan het denken dat het resultaat nog het meest lijkt op een uiterst precies geformuleerde redenering. Terwijl het een gedicht zou moeten zijn.
Onderkoeld
Maar vaker schrijft Kopland poëzie die ontroert, juist doordat de melancholie zo onderkoeld wordt gepresenteerd. Zoals in een vers over een andere foto, van een berglandschap. De bergruggen lijken bij hem vandaan in de verte te verdwijnen. Maar, ziet hij opeens, je kunt het ook anders zien. Ze komen naar hem toe, "een stille gestolde golvende zee." Dan komen de volgende regels, met weer zo'n zelfde soort toonloze vraag:
is er dan niets gebeurd, is dit dan de wereld
die wij niet kennen, de wereld waarin
dat gebeurt wat wij niets noemen
Deze vraag, waarin toch een nogal pijnlijke verwondering doorklinkt, wordt in de slotregels bijna hardhandig gerelativeerd:
maar wat zijn deze gedachten meer dan
een paar weemoedige veronderstellingen
Dat is Koplands poëzie ten voeten uit: zodra er alleen nog maar zicht komt op een antwoord, brengt hij zich meteen te binnen dat er geen antwoorden zijn. "niet omdat er antwoorden zijn lag ik/ naast je te vragen", staat er in een ander gedicht. Laten we ons vooral niets wijsmaken! Misschien raken zulke regels je wel doordat die relativering uit noodzaak is geboren. Dan schuilt er achter die toon, die soms in ironie overgaat, een poging om het leven met al die vragen zonder antwoord een beetje draaglijk te houden.
N.a.v. "Over het verlangen naar een sigaret", door Rutger Kopland; uitg. G. A. van Oorschot, Amsterdam, 2001; ISBN 90 282 0976 X; 56 blz.