Louwrens Penning werd in Waardhuizen geboren op 2 december 1854 -morgen exact 150 jaar geleden- en groeide op als de zoon van een christelijke gereformeerde dominee. Na het overlijden van zijn vader in 1869 moest Louwrens als de oudste van de vijf kinderen hard werken voor de kost. Zijn moeder leende geld en kocht een winkeltje in Dussen, en tot ver in de omtrek bezorgde.
Louwrens de kruidenierswaren aan huis met zijn hondenkar. Hij hielp zijn klanten trouwens ook als ze een brief moesten schrijven - ondanks zijn jeugd was hij een van de meest geletterde personen uit de omgeving.
Als 22-jarige vertrok hij naar het Oostfriese Weener, waar hij de boekhouding voor een houthandelaar verzorgde. In zijn vrije tijd stortte hij zich op de studie, hij dacht zelfs een tijdlang dat hij een roeping tot predikant had. De combinatie van werk en studie bleek echter te veel voor hem: zijn dokter adviseerde hem om rustiger aan te doen, en daarop besloot hij de studie op te geven.
Na de dood van zijn werkgever, in 1880, keerde Penning terug naar het ouderlijk huis in Gorinchem. Hij werd er kantoorbediende en later handelsreiziger in dienst van een graanhandel. Maar aan boord van de stoomboot, op weg naar zijn klanten, schreef hij de buitenlandse overzichten voor het lokale antirevolutionaire weekblad De Drie Provinciën. Zijn stukken waren overigens niet alleen journalistiek van karakter, hij schreef ook feuilletons waarbij de geschiedenis van de streek rond Gorinchem hem de inspiratie leverde. Maar hoe mooi de lezers die verhalen ook vonden, geen enkele uitgever zag er brood in.
Zoals veel Nederlanders in zijn tijd leefde Penning erg mee met het broedervolk in Zuid-Afrika. Twee van zijn broers woonden er, en zelf had hij ooit ook over emigratie gedacht - maar zijn moeder kon hem destijds niet missen. Hij begon in 1896 aan een feuilleton over de Grote Trek van de Boeren uit de Kaapkolonie naar Transvaal: "De helden van Zuid-Afrika". Nog steeds was geen enkele uitgever geïnteresseerd, zodat hij zijn boek gedeeltelijk voor eigen rekening moest publiceren.
Zijn grote doorbraak kwam met het uitbreken van de Tweede Boerenoorlog in 1899. Uitgeverij J. N. Voorhoeve vroeg hem toen om een serie verhalen die op de actualiteit gericht zou zijn, en verder mocht hij ook bijdragen gaan schrijven voor het gereformeerde weekblad Timotheüs. De grootste bekendheid kreeg Penning met zijn Wessels-serie, die zich tijdens de Tweede Boerenoorlog afspeelde: "De leeuw van Modderspruit" (1900), "De held van Spionkop" (1901), "De verkenner van Christiaan de Wet" (1902), "De overwinnaar van Nooitgedacht" (1903) en "De kolonist van Zuid-West-Afrika" (1904). De serie sloeg enorm aan: ze beleefde dertig herdrukken en werd vertaald in het Duits en het Afrikaans.
Vanaf 1906 wijdde Penning zich volledig aan het schrijverschap en de journalistiek. Zijn boeken gingen niet alleen over Zuid-Afrika, hij vond evengoed inspiratie in de Europese geschiedenis: Calvijn, de Geuzen, Michiel de Ruyter, Gustaaf II Adolf en vele anderen. Maar welk stukje geschiedenis hij ook behandelde, de grote lijn blijft dezelfde: Gods hand leidt de geschiedenis, Hij vraagt geloof en gehoorzaamheid, en schenkt redding in gevaar.
Pas in 1922-1923 bezocht Penning zelf het land waarover hij zo veel geschreven had. Van die reis door Zuid-Afrika deed hij verslag in het blad Timotheüs, en hij schreef er later opnieuw een aantal boeken over. Als "Oubaas Penning" trok hij vervolgens drie winters lang door Nederland om voor volle zalen lezingen met lichtbeelden over Zuid-Afrika te houden. Tot op het laatst van zijn leven toonde hij zich enorm levenslustig. Kort voor zijn dood stapte hij zelfs nog in een vliegtuig, om eens te weten hoe dat voelde. Hij overleed in Utrecht, op 12 januari 1927.