De Belgische dichter-schrijver Hugo Claus vierde maandag zijn 75e verjaardag. Claus is een veelschrijver die een immense hoeveelheid romans, gedichten en toneelstukken produceerde. Internationaal brak hij in 1983 door met zijn magnum opus "Het verdriet van België". Hij is, net als Harry Mulisch, al jaren kandidaat voor een Nobelprijs.
De Belgen besteden uitgebreid aandacht aan de 75e geboortedag van hun literaire held, onder meer met de uitgave van de nieuwe dichtbundel "In geval van nood" en een "Groepsportret" met citaten van Claus. In het West-Vlaamse Harelbeke is een overzichtstentoonstelling te zien over zijn leven en werk.
Claus schrijft al bijna tien jaar geen proza meer, al is hij wel van plan nog iets op dat terrein te presteren. "Ik verzamel schilfers, fragmenten van zinnen die ooit ergens een plek moeten vinden", zei hij zaterdag in Vrij Nederland. Of we daar verwachtingsvol naar uit moeten zien, is de vraag. Claus pleegt akelige, deprimerende verhalen over besloten gemeenschappen vol kleinmenselijke zondigheid te schrijven. Hij heeft een voorkeur voor geweld, walging en zinloosheid, maar houdt ernst op afstand door een ironische stijl. Zijn poëzie is niet minder zwartgallig. De bundel "In geval van nood" onderstreept dat nog maar eens. De dood is nooit ver weg.
Gelukkig neemt bij Claus bij het ouder worden ook de zelfkennis toe. In Vrij Nederland beschrijft hij zijn vroegere ik openhartig: "Een beetje een keffer. Een blaaskaak, met nogal wat hiaten in zijn kennis. Vroeger koketteerde ik met het feit dat ik een autodidact was, nu stoort het mij."
Toch blijft Claus een man op wie in wezen geen vat is te krijgen. "Ik wil geen lamento aanheffen: ik heb geen talent voor wroeging of berouw. Daar beginnen we niet aan!" Dat maakt hem tot een tragische figuur, die over zijn eigen zwakheden (en over die van anderen) alleen in ironische termen kan spreken. "Ik moet er voortdurend voor zorgen dat ik niet wegwaai door me krampachtig vast te schroeven in mijn gedichten. (lacht) Ik, de ridder van rare woorden."