Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: G. J. van de Wege

Levend geloof in verzen gevangen

Christelijke poëzie... Is het eigenlijk geen merkwaardig verschijnsel? Een christen heeft de waarheid toch al in de Bijbel? Moet die dan ook nog eens berijmd worden? Afgelopen zaterdag werd in Amersfoort een bloemlezing van "gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw" gepresenteerd. Naar aanleiding daarvan een beschouwing over het fenomeen van de dichter die christen is.

"Symbolen en cimbalen", heet de bloemlezing, "De beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw". Klaas de Jong Ozn., Hans Werkman en Jaap Zijlstra kozen de gedichten. De verzen die ze uitzochten, moesten aan verschillende voorwaarden voldoen: de dichter ervan moest Nederlands zijn, de gedichten moesten in de twintigste eeuw zijn geschreven, op een of andere manier van literair niveau zijn en... christelijk. 

Bij dat laatste twijfel ik een beetje. Want wat is eigenlijk een christelijk gedicht? Moet je daarvoor bij een christelijke dichter zijn, of kan die ook onchristelijke gedichten schrijven? En omgekeerd: kan een onchristelijke dichter een christelijk gedicht schrijven? De Jong, Werkman en Zijlstra hebben deze lastige vragen handig omzeild door over "gedichten uit de christelijke traditie" te spreken. Wat dat precies betekent zullen ze zelf ook wel niet weten. Maar wanneer je de bloemlezing doorleest blijkt dat het zoveel moet betekenen als: gedichten die iets met de Bijbel, het christelijk geloof of het christendom te maken hebben. Vandaar dat ook poëzie van mensen als Leopold, Vroman en Van Toorn -dichters die zich bij mijn weten geen christen noem(d)en-, een plaats in de bloemlezing heeft. Elk gedicht dat iets met het christelijk geloof te maken heeft, past in "Symbolen en cimbalen", of de dichter nu een christen is of niet. De samenstellers hebben dus bij hun keuze niet zozeer gelet op de dichters als wel op de gedichten. 

Verrijkend
Dat neemt niet weg dat de meeste gedichten afkomstig zijn van dichters die wel het christelijk geloof beleden en belijden: Nicolaas Beets en Hilbrand Rozema, Jacqueline van der Waals en Henk Knol, Anton van Duinkerken en Michel van der Plas, Geerten Gossaert, Koos Geerds, Willem de Mérode, Gerrit Achterberg, Guillaume van der Graft. Maar ook van minder bekende dichters: P. van Renssen, Louis de Bourbon, H. L. Prenen en nog zo wat onbekende namen. Overigens zijn er maar liefst vijf verzen van samensteller Jaap Zijlstra opgenomen. Dat is absoluut te veel, zeker in vergelijking met grootheden als Gerhardt (zes), Nijhoff (zes) en De Mérode (vijf), en ook in vergelijking met Koos Geerds, Harmen Wind en Henk Knol (elk twee). 

Levert het lezen van al die gedichten nu leerzame, boeiende, verrassende en verrijkende uren op? Ik zou die vraag positief willen beantwoorden; al wordt af en toe wel duidelijk waarom een onbekende naam onbekend is gebleven... Maar goed, over het algemeen dus een positief antwoord. Het is een plezier om "Symbolen en cimbalen" door te lezen. Misschien is dat minder vanzelfsprekend dan het lijkt. 

Meermalen is betoogd (met Tom van Deel van Trouw als opperbetoger) dat een christen eigenlijk helemaal geen literatuur kán schrijven. Literatuur maken is, zo wordt geredeneerd, een manier om naar de waarheid te zoeken. Maar een christen hoeft helemaal niet naar de waarheid te zoeken, want hij heeft al een antwoord op alle vragen: het christelijk geloof, de Bijbel. Het enige wat een christendichter kan, is de dogmatiek berijmen in stichtelijke, prekerige versjes. Literatuur schrijven, gedichten of verhalen, dat is er voor een gelovige niet bij. 

Als dit verwijt terecht is, zitten die christenen wel met een probleem! Want stichtelijke, prekerige gedichten mogen op zichzelf niet zo'n probleem zijn -integendeel-, literair gezien hebben ze meestal weinig te bieden. Na een keer lezen heb je zo'n gedicht eigenlijk uit; dan kun je als literair geïnteresseerde voor je stichting of dogmatisch onderricht beter terecht bij een stevige echte dogmatiek, bij Calvijn of bij Bavinck, of bij een degelijke reformatorische preek. Poëzie kan inderdaad beter geen surrogaat vormen voor een preek of een dogmatische verhandeling. 

Waarheden
Wat dan? Kunnen christenen werkelijk geen goede literatuur schrijven of maken de mensen die dat beweren een fout? Alleen al het bestaan van een bloemlezing als "Symbolen en cimbalen" geeft aan dat het laatste het geval moet zijn. Er blíjkt goede christelijke literatuur te zijn. Maar hoe kan dat dan? 

Misschien maken de bezwaarmakers deze fout: dat ze het christelijk geloof zien als niets meer dan een samenhangende wereldbeschouwing, als een stelsel van abstracte waarheden. Iemand die deze waarheden dan voor waar zou aannemen zou een christen zijn. Een gelovige zou iemand zijn die een aantal stellingen voor waar houdt, en daarmee uit. 

Dat is natuurlijk maar zeer gedeeltelijk waar, of eigenlijk: het is onwaar. Juist meer bevindelijke stromingen in het christendom hebben er altijd de nadruk op gelegd dat de leer belééfd moet worden. De leerinhouden moeten door een mens heengaan. De christelijke boodschap slaat een mens in het gezicht, of vertroost hem; een christen heeft omgang met God; de leer treft hem in zijn concrete bestaan in de wereld. Het is, om maar een voorbeeld te noemen, nogal iets anders om te stellen dat de mens zondig is dan om persoonlijk te beleven dat men een zondaar is. In het eerste geval zat het immers een voet te hoog... 

Psalmen
Als deze bevinding kenmerkend voor een christen is, is ze het ook voor een christendichter. Je zou zijn werk kunnen vergelijken met dat van de dichters van de psalmen. Ook dat waren geen mensen die koelbloedig of hooggevoelend een rijtje waarheden in pacht hadden; het waren mensen die het geloof lééfden. Ze schreven vanuit hun ervaring en hun bevinding. Vandaar dat er allerlei soorten psalmen bestaan. Alles komt in de psalmen aan bod: lofprijzing, aanbidding, schuldbelijdenis, klacht, aanklacht. Zo staan er ook in "Symbolen en cimbalen" allerlei soorten gedichten: biddende en prijzende en dankende en klagende en vragende en missende. Juist omdat geloven niet een zaak is van een abstract stelsel van waarheden, maar van het leven, van ervaring en bevinding -zeker ook in de twintigste eeuw-, is een christen heel goed in staat tot het schrijven van literatuur met een persoonlijke, existentiële inzet! 

Elke christen reageert op de christelijke boodschap. De een legt haar voorlopig naast zich neer, de ander worstelt ermee, een derde laat zich bevrijden. Alleen: niet iedereen gaat vanuit die reactie schrijven. En dat doet een literator wel. Hij geeft zijn ervaringen vorm in romans, verhalen en gedichten. Als de resultaten daarvan "literatuur" genoemd worden, betekent dat dus niet zozeer dat een dergelijke schrijver dieper of ernstiger voelt of intelligenter is dan iemand die er niet over schrijft - het betekent vooral dat hij die ervaring op een intelligente, ontroerende en verrassende manier 'vertaalt': in literatuur. 

Een christen die ook dichter is, vertaalt zijn geloofservaring primair in poëzie. Dit verband tussen ervaring en poëzie is in werkelijkheid overigens wel eens wat minder sterk aanwezig dan ik het hier doe voorkomen; maar om te verklaren dat een gelovige wel degelijk goede poëzie kan schrijven lijkt het me zinvol hier een accent te plaatsen. Dit geldt dan wel allereerst voor min of meer religieuze gedichten; een christendichter heeft natuurlijk ook andere ervaringen dan godsdienstige. Die leveren geen godsdienstige poëzie in deze strikte betekenis op. 

Juiste woord
Wat is nu het eigene van poëzie? Waarom gaat iemand nu juist met gedichten aan de gang? Het meest in het oog springende verschil tussen poëzie en proza is wel -eenvoudigweg- dat een gedicht zo veel korter is dan een roman of verhaal. Het langste gedicht in "Symbolen en cimbalen" beslaat nog geen twee pagina's. Die beknoptheid brengt twee eigenschappen van poëzie met zich mee die precies de kracht en de charme en de betovering van het genre uitmaken: exactheid en suggestie. 

Wie een bepaalde stemming of gedachte onder woorden wil brengen in proza, kan daar zo veel woorden voor gebruiken als hij wil. Een dichter moet zich echter beperken tot enkele woorden. Daarom is hij voortdurend op zoek naar het enige juiste woord. De dichter Gerrit Kouwenaar vertelde eens in een interview dat hij wel een dag kon nadenken over het al dan niet plaatsen van een komma. Het voorbeeld is wat extreem, maar geeft wel aan waarom het gaat: een gedicht biedt niet veel ruimte, dus elk woord en elk leesteken dat erin terechtkomt moet ook het allerbeste zijn. 

Daarom is het onjuist om literaire poëzie te beschouwen als slechts een kwestie van stijl, alsof je de inhoud van een gedicht ook in andere woorden zou kunnen uitdrukken. Bij een goed gedicht is dat nu precies onmogelijk: de inhoud is er alleen zoals hij in het gedicht is geformuleerd. In zo'n gedicht is een ervaring volmaakt vertaald, of althans: er is naar gestreefd om het enig juiste woord op de juiste plaats te krijgen. Zodra je een woord vervangt door een ander wordt de vertaling onzuiver. 

Suggestie
Omdat een dichter zo weinig woorden in een gedicht kwijt kan, moet elk woord eigenlijk ook meer doen dan het kan. De woorden moeten iets suggereren boven hun eigenlijke betekenis uit; ze moeten omhuld zijn door een aura van bijbetekenissen dat zich nauwelijks in woorden laat vangen. In deze mist van suggestie ontstaat vaak de spanning en de zeggingskracht van een gedicht.
"De moeder de vrouw" van Nijhoff (door Jaap Zijlstra als favoriet gedicht gekozen, zie hiernaast) kan dit illustreren. De regels "laat mij daar midden uit de oneindigheid/ een stem vernemen dat mijn oren klonken" zijn op zichzelf genomen eigenlijk tamelijk banaal. "Laat mij daar..." is een wending uit de spreektaal; alleen "oneindigheid" is misschien een min of meer poëtisch woord; en "dat mijn oren klonken", dat is toch eigenlijk ook niet mooi gezegd... De afzonderlijke woorden zijn werkelijk geen schoonheden. 

Maar hoe verpletterend mooi zijn deze regels in het geheel van het gedicht ! Je zou het zo kunnen zeggen: een goede dichter brengt niet zijn ervaringen onder woorden, maar hij laadt zijn woorden op vanuit zijn ervaring. Daardoor komen ze onder hoogspanning te staan. (De bijbelvaste lezer merkt overigens op dat Nijhoffs uitdrukking "dat mijn oren klonken" aan het Oude Testament is ontleend. Ook met zulke middelen geeft een dichter aan zijn woorden extra suggestieve kracht mee.) Regels die een emotie expliciet onder woorden brengen zijn daarentegen meestal krachteloos. Hoe goedbedoeld ook, uitroepen -o!- en uitroeptekens maken een gedicht er meestal niet sterker op. 

Poëzie is dus een zo exact mogelijke vertaling van een ervaring. Vanuit die ervaring komt de taal in het gedicht onder spanning te staan. En als het christelijk geloof een zaak is van bevinding en ervaring, dan zouden christenen die ook dichter zijn zonder meer in staat moeten zijn tot het schrijven van goede poëzie. En dat zijn ze ook. Hoe je hun gedichten in "Symbolen en cimbalen" ook wilt betitelen, als christelijke gedichten of als gedichten uit de christelijke traditie, één ding blijkt uit deze bloemlezing zonneklaar: christenen hoeven zich voor hun godsdienstig-literaire poëzie uit de twintigste eeuw bepaald niet te schamen. 

Mede n.a.v. "Symbolen en cimbalen. De beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw", red. Klaas de Jong Ozn., Hans Werkman en Jaap Zijlstra; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2000; ISBN 90 239 9030 7; 175 blz.