Het bekende Middelnederlandse "Lied van Heer Halewijn" dateert uit 1836. Toen publiceerde Jan Frans Willems namelijk de ballade in de vorm die sindsdien letterlijk als schoolvoorbeeld dienst doet. Maar er zijn vele andere gestalten van het lied uit de mondelinge overlevering geboekstaafd. In "Het hoofd werd op de tafel gezet" doet Johan Vanhecke verslag van zijn onderzoek naar de oorsprong, de varianten -ook in ruimer Europees perspectief- en de duiding van dit "betoverende lied."
Niet minder dan twintig Halewijnliederen die in Vlaanderen werden aangetroffen, vormen het tekstmateriaal dat de auteur in het tweede deel van zijn boek opgenomen heeft. Het eerste deel is gewijd aan de analyse van de verschillende motieven in het lied. Heer Halewijn, de zanger van het betoverende lied, de koningsdochter, het moment van hun ontmoeting, de bizarre keuze waarvoor het meisje door de maagdenmoordenaar geplaatst wordt, en haar triomfantelijke terugtocht passeren de revue.
Vanhecke vergelijkt deze motieven met elementen in andere oude, Europese volksliederen en probeert te achterhalen hoe oud het "liedeken" van Heer Halewijn nu eigenlijk is en waar de historische bron ervan gezocht moet worden. Zoals de ruïne van een vrouwenklooster bij Rotselaar in verband gebracht werd met de legende van de kosteres Beatrijs, schijnt in de negentiende eeuw aan kleine kinderen in de buurt van Sint-Pauwels verteld te zijn dat het kasteel van de moordlustige ridder Alewyn aan de Kerkwegel aldaar gestaan had. De kinderen durfden daar nooit te spelen, omdat ze bang waren dat de ridder, van wie het volksgeloof beweerde dat hij nog steeds achter maagden en kinderen aanzat, plotseling uit de bossen zou komen.
Dit soort geografische toewijzingen van gebeurtenissen die in oude liederen bezongen worden, is niet voorbehouden aan Nederlandse teksten. Voor de datering en de beantwoording van de vraag naar de oorsprong hebben ze dan ook nauwelijks enige waarde. Halewijn en zijn sprookjesachtige soortgenoten als Blauwbaard laten zich nu eenmaal moeilijk concretiseren in historische personen, al zijn er in de literatuur en de geschiedschrijving van vroeger eeuwen wel mensen bekend die, bijvoorbeeld, de bijnaam Allowin (hij die alles rooft) gedragen hebben.
Judith
Als oeroude kern voor de historie van Halewijn is aan het einde van de negentiende eeuw door de Deense hoogleraar Bugge de geschiedenis van Judith en Holofernes uit het apocriefe bijbelboek Judith voorgesteld. Dat is minder vergezocht dan het lijkt, want er is een aantoonbare etymologische verwantschap tussen de namen Halewijn -in andere Europese talen: Ulver, Elf en Halloween- en Holofernes, de veldheer van de Assyrische koning die door de rijke weduwe Judith met zijn eigen zwaard gedood wordt. Bovendien zijn er nog andere inhoudelijk treffende overeenkomsten tussen de beide verhalen.
Vanhecke gelooft niet in deze oorsprong voor de historie. Zijn voornaamste tegenargument is echter niet heel sterk te noemen. Volgens hem zouden er, indien de geschiedenis van Judith en Holofernes werkelijk op een apocrief bijbelverhaal zou teruggaan, in de talrijke varianten van de ballade die overal in Europa aangetroffen zijn toch wel verwijzingen naar God of christendom overgebleven moeten zijn. Maar waarom zouden tijdens de eeuwenlange mondelinge overlevering nu juist in deze niet specifiek christelijk te duiden geschiedenis de religieuze elementen bewaard gebleven moeten zijn?
Ouderdom
Overigens is het terecht dat de auteur voor de houdbaarheid van alle voorgestelde en door hem beschreven theorieën de ouderdomsvraag als criterium aanlegt. Voordat men met enig recht een theorie over oude bronnen en een al evenoude overlevering kan opstellen, moet immers vaststaan dat het lied van Heer Halewijn wat zijn ouderdom betreft inderdaad als een product van zo'n oude overlevering gelden kan. In een fascinerend en verrassend hoofdstuk onder de titel "Jong of oud?" gaat Vanhecke op deze vraag in.
Uit getuigenissen over gezongen varianten van de ballade en melodie-aanwijzingen in zestiende-eeuwse liedboeken kan de conclusie getrokken worden dat de tekst oudtijds gezongen werd op een melodie die aan de eerste regel van het Credo uit de "Missa in duplicibus" ontleend is. Het Credo werd in Spanje al in de vijfde eeuw gezongen. Aan het einde van de Middeleeuwen werden de zogeheten tropen, liederen op basis van melodieën uit de liturgie, door het concilie van Trente (1545-1563) verboden.
Via een boeiend staaltje literair-historisch speurwerk komt Vanhecke tot de slotsom dat "we mogen aannemen dat die getropeerde melodie al in die periode met het lied verbonden moet zijn geweest." De logische gevolgtrekking is dan dat het lied van Heer Halewijn inderdaad uit de Middeleeuwen stamt.
Vrouwenlied
Het enige argument tegen deze conclusie is eigenlijk dat we de tekst pas sinds 1836 op schrift hebben. De ballade bevat echter vele elementen die op een hoge ouderdom wijzen. Invloed vanuit de christelijke religie is in de tekst niet te vinden, maar de melodie die aan bijna alle versies gemeenschappelijk is, dateert zeker uit de Middeleeuwen.
De hypothese van Vanhecke is nu dat de oorsprong van het lied buiten de door mannen gedomineerde schriftelijke cultuur in de mondelinge overlevering door vrouwen gezocht moet worden. Deze stelling is niet de enige die zijn boek zo intrigerend maakt. Mooier kan het eigenlijk niet: de mondelinge overlevering door talloze naamloze vrouwen is gestold in een lied waarin de vrouwelijke hoofdfiguur al evenzeer anoniem is - al denk ik nog steeds dat ze eigenlijk Judith heette.
De studie biedt de in oude literatuur geïnteresseerde lezer veel boeiend materiaal en is terecht bekroond met de Prijs van de Provincie Antwerpen voor Geschiedenis en Volkskunde.
N.a.v. "Het hoofd werd op de tafel gezet. Heer Halewijn in Vlaanderen en Nederland", door Johan Vanhecke; uitg. Lannoo, Tielt, 2000; ISBN 90 209 4111 9; 220 blz.