Vier jongens in een Leids studentenhuis. Koffie, sigaren en eindeloze gesprekken over liefde, geloof en dood. Gert-Jan Segers schreef er een roman over die wat moeizaam op gang komt, maar snel aan diepte wint, en de lezer uiteindelijk vast in zijn greep heeft. Vluchten helpt niet. Onverbiddelijk plaatst de schrijver je voor de keus: niet voor of tegen de kerk, de traditie, de godsdienst, maar voor of tegen God.
"Overwinteren" is het debuut van Gert-Jan Segers, die binnenkort als zendingswerker voor de GZB wordt uitgezonden naar Caïro. Voor die tijd werkte hij als beleidsmedewerker bij de Tweede-Kamerfractie van de RPF, en dáárvoor studeerde hij politicologie in Leiden. De vraag lijkt dus gerechtvaardigd: Is dit boek een van die half-autobiografische romans die de laatste jaren hun duizenden verslagen hebben?
Aanwijzingen genoeg, zelfs voor de buitenstaander. Het verhaal speelt zich af in een christelijk studentenhuis met vier bewoners, die uitblinken in het schrijven en opvoeren van toneelstukken. Dat doet onweerstaanbaar denken aan het huis in de Leidse Decimastraat waar Gert-Jan Segers tijdens zijn studententijd woonde. De ikverteller blijkt in 1998 dertig jaar te worden, net als de auteur. En, opmerkelijk detail, hij heeft moeite om de teksten voor de diverse opvoeringen erin te stampen. Dat herinnert aan een interview met de leden van het cabaretgezelschap Decima in het Nederlands Dagblad: "Gert-Jan heeft er een hekel aan de teksten uit zijn hoofd te leren."
Als je echter het eind van het verhaal bereikt, kun je niet anders dan de parallel met de werkelijkheid loslaten, en beschaamd bedenken wat je eigenlijk al wist: dat de wereld van een roman zichzelf genoeg is, dat verhaalpersonages er recht op hebben hun eigen leven te leiden. De werkelijkheid levert alleen maar brandstof voor de verbeelding. Een roman roept per definitie een volkomen nieuwe wereld op, vreemd en herkenbaar tegelijk.
Twijfelaars
Vier jongens dus, in een christelijk studentenhuis. Maar eigenlijk is er maar één die echt in God gelooft: Stefan. Hij is de meest zachtmoedige, de meest zorgzame van de vier, hij kookt, zet koffie, pakt de telefoon aan. De tweede huisgenoot is Marco: de man van vaste structuren, rationeel, zich vastklampend aan de werkelijkheid, egoïstisch soms. En ten slotte zijn er de hoofdrolspelers, Gerard en Joost. De twijfelaars, de zoekers.
Wanneer je als lezer het eerste hoofdstuk opslaat, is het even doorzetten. Beschrijvingen zijn niet het sterke punt van de auteur - en laat hij daar nu uitgerekend zijn verhaal mee beginnen. Het ontbreekt niet aan concrete mokken koffie, bruine meubels, maaltijden met lasagne of patat en veelvuldige wc-gangen, maar toch blijft het beeld onscherp. Alle voorwerpen, kleuren en vormen staan afzonderlijk naast elkaar. Ze vormen geen totaalindruk, geen sfeer. Op dat punt is het verhaal niet suggestief genoeg.
Op andere punten wel. Dialogen schrijven kán Gert-Jan Segers. In het begin moet je als lezer even wennen aan de taal en mentaliteit van de hoofdpersonen, soms plat, soms arrogant. Maar naarmate het boek vordert, bekommer je je daar niet meer om, zie je ook niet meer dat het best wat soberder kan, dat de dingen minder duidelijk en herhaaldelijk gezegd hoeven te worden. De inhoud, steeds beklemmender, verdringt de vorm. Meer en meer legt het verhaal beslag, totdat je niet anders kunt dan je volledig overgeven aan de gedachten en emoties van de hoofdpersonen. De authenticiteit daarvan houdt je klemvast in de ban van het verhaal, tot het eind toe.
Godsdienstigheid
Het huis en het dispuut, daar draait het leven van deze vier studenten om. Intussen wordt er uiteraard ook nog gestudeerd, maar daar merk je als lezer weinig van. De ikverteller, Joost, doet bestuurskunde, en zit af en toe te zwoegen voor een tentamen, maar verder bestaat het leven uit koffie en bier drinken, sigaren roken en zware gesprekken voeren. Vooral dat laatste.
Hoewel ze alle vier een kerkelijke achtergrond hebben, zijn vooral Gerard en Joost heel kritisch over alles wat ze aan godsdienstigheid hebben meegemaakt. In de woorden van Gerard: "Twee jaar geleden is mijn vader doodgegaan. De beste man heeft zijn leven lang gedraafd voor de kerk, christelijke school en voor de christelijke politiek. (...) Ik heb hem over Groen van Prinsterer gehoord en over de Gereformeerde Bond en over allemaal christelijke clubs en christelijke mannetjes. Maar nooit één woord over God. Nooit! Nooit heeft die man verteld of hij, behalve al die toespraken op toogdagen, ook ooit iets van God zelf heeft vernomen."
En even verder: "Neem Arthur. Heerlijk die jongen, zegt gewoon lekker dat christenen best aardige mensen zijn, brave burgers, goede ideeën hebben. Die jongen ziet niets anders dan een traditie en brave kerkgangers. Maar het gaat om God, Joost. Het is de vraag wie God is en wat Hij wil. Die Arthur heeft daar nog nooit een seconde wakker over gelegen. En daar is hij gezegend mee. Alleen moet hij niet denken dat hij iets van het christelijk geloof begrijpt."
De weg die de twee hoofdpersonen in de loop van deze roman afleggen, doet je als lezer de adem inhouden. Vanaf het moment dat Gerard zijn rauwe uitdaging aan God het heelal in slingert, tot het moment dat hij, overwonnen, neerknielt aan de rand van het dak. Hij weet dan dat de tumor in zijn hoofd snel voortwoekert. "Als de dood voor de deur staat, weet je je plaats ten opzichte van God wel."
Radicale keus
Zijn ziekte en sterven maken voor Joost de zoektocht dringender: hij heeft Gerard beloofd dat hij vóór z'n dertigste de keus gemaakt heeft. Hoe dat afloopt, is -na het lezen van het hele boek, na het herlezen van de brief waarmee het verhaal begint- geen verrassing meer. De laatste bladzijden, waarop Joost in de woorden van Bob Dylan van zijn overtuiging blijk geeft, hadden dus achterwege kunnen blijven. Daarmee zou het verhaal meteen een sterker slot hebben gekregen.
Dat neemt niet weg dat "Overwinteren" een indrukwekkend boek is. Genadeloos eerlijk soms. Als je met de ogen van een Leidse student anno 1990 leert kijken, zie je heel scherp de schaduwzijden van het burgerlijk bestaan en het ingezakte christendom in al z'n schakeringen. Kerstbomen en zalvende preken, pepermuntjes en eau de cologne, koffie en sprits, bruiloften met taartjes en een berijmd abc - en dat terwijl het heelal eindeloos en ondoorgrondelijk is.
Zo'n gedachte is natuurlijk erg studentikoos, en misschien ook een beetje arrogant. Maar voor de hoofdpersonen is het leven hevig en diep, ze weigeren zich neer te leggen bij het alledaagse bestaan, ze houden zich bezig met grotere dingen: liefde, dood en God. Gezapig leven binnen de kaders van de traditie is er niet bij. Er dient een radicale keus gemaakt te worden: "Of we ontdekken de echte vrijheid en we worden sterke gelovigen en eenzame heiligen, óf het verhaal van Jezus is te hoog gegrepen en klopt gewoon niet. (...) Dan belanden we in het zwarte gat."
Zo'n uitspraak schudt je als lezer wakker, roept je op om eerlijk te zijn, houdt je een spiegel voor. Hoe ver ben je zelf weggezakt in je kerkelijke en burgerlijke bestaan? Weet je wel Wie God is?
N.a.v. "Overwinteren", door Gert-Jan Segers; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2000; ISBN 90 239 9031 5; 190 blz.