Ze is jong en behoorlijk eigenwijs, weduwe Jessie Wagstaff. Deze hoofdpersoon uit het boek van Lyn Cote leeft samen met haar zoontje in een door haar gerund pension in het 19e-eeuwse Chicago, waar de inwoners met minachting neerkijken op de zwarte bevolking, de afschaffing van de slavernij ten spijt. Daarom stoot Jessie regelmatig haar neus; bijna niemand kan haar inzet voor de zwarten waarderen.
Met het kleine beetje geneeskundige kennis dat ze heeft, probeert Jessie zo goed en zo kwaad als het gaat zieke mensen uit de zwarte bevolking te helpen. Omdat ze beseft dat zij in ernstige gevallen een echte dokter nodig hebben, probeert ze dokter Gooden over te halen haar bij te staan. Beiden weten ze dat hij zijn carrière hiermee riskeert, want de Chicagoërs lopen niet alleen liever een straatje om voor zwarten, ze moeten ook niets hebben van wie met hen omgaat.
Een aardige dokter. Een jonge weduwe van wie zo nu en dan wordt gemeld dat ze ondanks haar ouwelijke rouwkleding toch wel erg aantrekkelijk is. Het zou een mooi koppel kunnen zijn. Maar er is een kaper op de kust, de geheimzinnige mr. Smith, die beweert een vriend van Jessies overleden man te zijn. Hij heeft één enorm voordeel op dokter Gooden: Jessies zoontje is idolaat van hem.
Niet ontroerend
Zo zijn er nog vele andere verwikkelingen die het boek "Ik fluister je naam" van Lyn Cote onderhoudend genoeg maken. Hoewel het over grote gevoelens gaat, wordt het bijna nergens ontroerend, omdat de schrijfstijl nogal terughoudend is. De scènes met Jessies barse stiefvader maken bovendien helemaal geen indruk, omdat het onvoorstelbaar is dat iemand zich werkelijk zo zou gedragen. Later in het boek draait hij plotsklaps 180 graden bij en ook dat valt bijna niet te geloven. Dat is het enige opvallende minpuntje aan dit verder aardige boek.
N.a.v. "Ik fluister je naam", door Lyn Cote; vert. Evert Kuijt; uitg. De Groot Goudriaan, Kampen, 1999; ISBN 906140665 X; 287 blz.