Guus Kuijer is voor veel liefhebbers van kinderboeken geen onbekende. "Met je kop in de prullenbak" en andere uitgaven van zijn Madelief-serie worden nog altijd met groot genoegen gelezen. Nu, ruim twintig jaar later, is de schrijver met een vergelijkbare reeks bezig. Onlangs verscheen het tweede deel over Polleke, "Het is fijn om er te zijn".
De gezinssituatie van Polleke is, zelfs voor deze tijd, redelijk ingewikkeld. Haar vader, Spiek, is verslaafd en woont niet meer thuis. Hij heeft een vriendin, Dina, die zelf ook verslaafd is. Meestal zwerft hij op straat, op zoek naar zijn dagelijkse portie drugs. Pollekes moeder, Tina, is verliefd op meester Wouter, de leraar van Polleke. Het is niet eenvoudig wanneer je moeder en je eigen meester trouwplannen hebben.
De elfjarige hoofdpersoon "gaat met" Mimoen, zoals we in het eerste deel, "Voor altijd samen, amen", hebben kunnen lezen. Probleem is alleen dat Mimoen een Marokkaan is, die van zijn ouders te horen heeft gekregen dat hij met een Marokkaans meisje moet trouwen. Met opa en oma, de ouders van Spiek, maakt Polleke zich regelmatig zorgen over haar vader. Ze heeft van hen geleerd te bidden, onder meer voor haar vader: "...hokus pokus pas, ik wou dat Spiek weer bij me was. Amen."
De rode draad in het tweede deel is de zorg van Polleke voor haar vader. Hij doet alles om aan drugs te komen. Zo is er ineens geld uit een potje in de keuken verdwenen, terwijl Polleke iets heeft horen rammelen in de zakken van haar vader, die even bij haar langs kwam. Een tijdje later blijkt hij de nieuwe kleding die Polleke met haar opa en oma voor hem heeft gekocht ook niet meer te hebben.
Op advies van Mimoen zegt ze tegen haar vader: "Je moet afkicken." Het antwoord dat haar vader geeft, is voor haar heel verrassend: "Oké, als jij met me meegaat."
Dichter
De mening van haar moeder is duidelijk: "Mijn kind gaat niet zes weken in een huis vol junks zitten." De meester vindt het daarentegen vooral belangrijk wat Polleke wil. Het boek eindigt met de aankomst van vader en dochter bij een tehuis voor verslaafden in Drente.
In dit deel komt Polleke er ook achter dat Spiek geen dichter is en dat ook nooit zal worden, terwijl ze juist zo graag tegen iedereen over de dichtkunst van Spiek opschept. Bijkomend probleem is dat het haar nu ook zelf niet meer lukt om gedichtjes te maken. Pas aan het eind van het verhaal kan ze weer een piepklein gedicht maken. Inderdaad: "Het is fijn om er te zijn."
Polleke beschrijft in de ikvorm de dagelijkse gebeurtenissen uit haar leven, waarbij ze regelmatig een onbarmhartig oordeel heeft over anderen. Kuijer laat zijn personen in zo groot mogelijke eerlijkheid denken, praten en handelen, ook wanneer slechte eigenschappen ter sprake komen. De stijl van schrijven is knap, elke zin is als het ware raak. Veel jonge lezers zullen de manier van praten en denken van Polleke herkennen. Gebroken relaties, samenwonen en drugs zijn niet meer uit onze samenleving en de gereformeerde gezindte weg te denken. Het is daarom goed deze onderwerpen in kinderboeken op te nemen.
Alleen lof dus? Helaas niet. Het is jammer dat het taalgebruik soms letterlijk van de straat is overgenomen. Ook over de manier waarop het gebed ter sprake komt, zijn kritische opmerkingen te maken. Op deze wijze wordt het gebed lachwekkend gemaakt.
N.a.v. "Het is fijn om er te zijn", door Guus Kuijer; uitg. Querido, Amsterdam, 2000; ISBN 90 214 7267 8; 100 blz.