Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Bea Versteeg

IJzeren plichtsbesef van een groot koningin

"Leve het vaderland". Koningin Wilhelmina lagen die woorden in de mond bestorven. Het vaderland met een Oranje aan het hoofd was het alles samenbindende element in het in haar tijd verzuilde Nederland. Op beslissende momenten gedurende haar vijftigjarige regering maakte zij de voor Nederland juiste keuzes, zo blijkt uit het vandaag verschenen tweede deel van Fasseurs Wilhelmina-biografie.

Van haar koningschap heeft Wilhelmina veel gemaakt. Cees Fasseur, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Leiden, komt tot die slotsom aan het eind van deel II van zijn biografie "Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas". De ondertitel ontleent hij aan het gedicht "Standbeeld" van Ida Gerhardt. Zij schreef dat na de onthulling van het beeld van de vorstin, gemaakt door Mari Andriessen, in het Utrechtse Wilhelminapark in 1968. 

Het negen regels telllende gedicht vat samen wat Fasseur in de tweedelige biografie -deel I "Wilhelmina. De jonge koningin" verscheen in 1998- systematisch, gedetailleerd en soms met veel gevoel voor understatement beschrijft. De ontwikkeling van een jonge vrouw die door haar ijzeren plichtsbesef uitgroeit tot een groot koningin. Zij was een strijdbare tegenstander voor haar ministers en overschreed soms de grenzen van haar constitutionele bevoegdheden. Niettemin vindt hij dat zij in het algemeen positieve invloed heeft gehad op het landsbestuur. 

Fasseur heeft voor zijn biografie archieven kunnen raadplegen die voor anderen gesloten waren en zijn. Zo kon hij dankzij de toestemming van koningin Beatrix in het Koninklijk Huisarchief de brieven van Wilhelmina aan Juliana gedurende de Tweede Wereldoorlog en daarna onbeperkt inzien. De antwoorden van Juliana zag hij niet, omdat Wilhelmina die, zoals zo veel papieren, heeft vernietigd. 

Privé-leven
In het tweede deel beschrijft Fasseur het leven van Wilhelmina vanaf 1919 tot haar dood in 1962. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen veranderde er veel in haar bestaan. Zo moest het koningschap zich na het woelige jaar 1918, waarin heel wat monarchieën sneuvelden, opnieuw bewijzen. Wilhelmina deed dat via bezoeken aan steden en provincies, waarbij het volk zoals altijd juichte. 

In haar privé-leven had zij het soms niet gemakkelijk. In 1934 overleed zowel haar moeder, koningin Emma, als haar man, prins Hendrik. Die stond op dat moment bij haar voor bijna 1,5 miljoen gulden in het krijt. Een deel van het geld had hij gebruikt om jaargelden aan de moeders van zijn buitenechtelijke kinderen te betalen. Het wegvallen van Emma en Hendrik verkleinde de koninklijke familie tot twee personen: Wilhelmina en Juliana. Voor de laatste zochten Nederlandse diplomaten al sinds 1929 een geschikte man. De ene na de andere kandidaat viel af. 

Aan deze zevenjarige zoektocht kwam in 1936 een eind. Prins Bernhard diende zichzelf aan. Een jaar later trouwde hij met Juliana. Aanvankelijk had Wilhelmina niet zo'n goede relatie met hem. In de jaren '40-'45 was hij echter haar grote steunpilaar. Hij wist haar soms ook tot andere gedachten te brengen. 

Wilhelmina's invloed op het landsbestuur is het grootst geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog. De ballingschap in Londen -de kern van de biografie- moet voor Wilhelmina de somberste én mooiste tijd van haar regering zijn geweest. Ze was de stem van het vrije en strijdende Nederland. Vanuit de Britse hoofdstad stak zij haar onderdanen in bezet Nederland via radiotoespraken een hart onder de riem. Ze was de moeder van de Engelandvaarders, aan wier woorden zij te veel geloof hechtte, waardoor het Nederlandse volk in haar beleving uit louter helden bestond. Maar ze was ook de kampioen van het vernieuwingsstreven, wat haar in conflict met het kabinet bracht. 

Geen vlucht
Tussen Wilhelmina en haar ministers was de temperatuur al voor haar vertrek naar Engeland op 13 mei 1940 bijna tot het nulpunt gedaald. Het kabinet-De Geer zat sinds de Duitse inval op 10 mei radeloos bijeen in het ministerie van Economische Zaken aan de Haagse Bezuidenhoutseweg. Overleg met de koningin, die met haar familie in Paleis Noordeinde verbleef, was er niet. De bewindslieden vonden de tocht erheen te gevaarlijk. Zo kon het gebeuren dat prinses Juliana, prins Bernhard en hun dochters Beatrix en Irene op 12 mei naar Engeland vertrokken zonder dat de ministers het wisten. 

Op 13 mei besloot Wilhelmina, op uitdrukkelijk aandringen van generaal Winkelman, de opperbevelhebber van de Nederlandse land- en zeemacht, ook te gaan. "Het had geen zin mij als gevangene naar Berlijn te laten voeren en van mijn volk gescheiden te zijn", verklaarde zij jaren later. Haar ministers zouden een dag later volgen. 

Van een weloverwogen vertrek, laat staan een vlucht, was geen sprake. Een voortzetting van de regering elders was een van de mogelijkheden waarmee aan de vooravond van de Duitse bezetting rekening werd gehouden. Tussen koningin en kabinet was er niet over overlegd. Om het vertrek te bestempelen als landverraad, zoals in de meidagen van 1940, en in 1997 nog door Nanda van der Zee in "Om erger te voorkomen", gebeurde, gaat Fasseur te ver. 

Hij veegt in welgekozen woorden Van der Zee de mantel uit. Hij weerlegt haar bewering dat Wilhelmina met haar vertrek de weg vrijmaakte voor een Duits burgerlijk bestuur, dat verantwoordelijk was voor de genadeloze vervolging van de Nederlandse Joden. Hij vindt dat een samenhang die in redelijkheid in mei 1940 niet door Wilhelmina en haar kabinet kon worden voorzien. "Het enige dat toen met zekerheid vaststond, was dat Hitler zich van de koningin en haar ministers wilde meester maken." Met haar vertrek doorkruiste ze die plannen van de Führer. 

Wilhelmina zelf zou het vertrek in 1956 nog als een "grote smaad" bestempelen. Zij had voor haar gevoel haar volk in de steek gelaten. Als ze gevangen was genomen, had Juliana maar als staatshoofd moeten optreden. In 1940 zou ze dat ook in ander verband haar dochter suggereren. Ze was inmiddels in Londen. Het haar gevolgde kabinet-De Geer, van zeer pacifistische inslag, wilde vrede sluiten met de Duitsers. Wilhelmina wilde daar niets van weten. Zij wilde korte metten maken met het kabinet en haar overtuiging laten zegevieren. 

"De chef -Wilhelmina- van de zaak waarvan D(irk) -De Geer- directeur is, wil niet aan het hoofd van de firma blijven, indien deze niet op den ouden voet gedreven kan worden en de chef de volle bevoegdheid heeft alle veranderingen aan te brengen welke het belang der firma meebrengt in deze bewogen tijden; deze wil dat de zaak een nationaal karakter behoudt en niet naar vreemd model vervormd worde", zo liet zij Juliana op 18 juni 1940 weten. Mocht die er -wat Wilhelmina eigenlijk uitsloot- anders over denken, dan kon ze de troon overnemen. Haar dochter stelde haar niet teleur. 

Wilhelmina stelde als chef kort daarop inderdaad orde op zaken. De Geers plannen om naar Zwitserland op vakantie te gaan, boden haar de gelegenheid. Zij zouden zijn positie bij de Engelsen onmogelijk hebben gemaakt. De werkelijke reden was dat Wilhelmina hem gewoon kwijt wilde. De Geer vertrok niet zonder slag of stoot, maar legde zich uiteindelijk eind augustus bij het ontslag neer, officieel vanwege zijn gezondheidstoestand. 

Belangrijkste daad
Het ontslag van De Geer als minister-president en zijn vervanging door Gerbrandy betitelt Fasseur als Wilhelmina's belangrijkste regeringsdaad in Londen. "Het landsbelang en het prestige van de Nederlandse regering tegenover de Engelse bondgenoot waren er in hoge mate mee gediend. Indien zij niet had doorgezet, waren vermoedelijk nog vele maanden verstreken, voordat zijn ambtgenoten definitief hun vertrouwen in De Geer hadden opgezegd." Wilhelmina formuleerde dat in een brief aan Juliana zo: "Maar wat zijn de stel leden flauw geweest zoodat ik tot dien uitzonderlijken stap moest overgaan - dat geeft een diepen kijk op dergelijke colleges!!!!!!!!"
Intussen speelde zich boven Londen een heel ander gevecht af. De Duitsers waren met hun slag om Engeland begonnen. Elke nacht wierpen bommenwerpers hun lading boven de Britse hoofdstad af. Wilhelmina raakte al snel gewend aan het nachtelijk verblijf in de schuilkelder van Claridge Hotel. Al vond ze het er soms wel minder fris ruiken en was er "veel gesnurk." 

Wilhelmina vond de bombardementen spannend, haar omgeving oordeelde dat het verblijf in Londen te gevaarlijk en te vermoeiend werd. Eind oktober vestigde ze zich op het buiten Stubbings House, waar zij tot begin 1944 zou blijven. De ballingschap had voor Wilhelmina soms iets van een groot avontuur. Haar hofhouding telde slechts een paar leden. Om geld uit te sparen verstelde ze zelf haar kleren, met wisselend resultaat, maar "al doende wordt men handiger." Later zouden zij en de hofdame truien breien of hun leven ervan afhing. De Nederlandse zeelui moesten immers warm gekleed zijn. 

Met Gerbrandy kon zij het aanvankelijk uitstekend vinden. Gaandeweg de oorlog verslechterde hun relatie. Haar ongebreideld en ongefundeerd vernieuwingsstreven dreef een wig tussen hen. Aan het eind van de oorlog kon ze bijna de dag niet meer afwachten dat Gerbrandy vertrok. 

Vernieuwingsijver
Dat de vernieuwingsijver van Wilhelmina slecht viel bij Gerbrandy en zijn ministers is begrijpelijk. De koningin wilde kort en goed niet terug naar de situatie van voor de oorlog. Het verzuilde Nederland, waarbij alles en iedereen in hokjes was ingedeeld, moest niet terugkomen. Ze had er genoeg mee te stellen gehad. Tussen het voorjaar van 1922 en het najaar van 1939 vond tien keer -gemiddeld eens in de twintig maanden- een kabinetsformatie plaats. 

Met soms grote moeite wist zij iedere keer een kabinet op zo breed mogelijk basis te laten ontstaan. Zo'n kabinet werd gesteund door de drie christelijke partijen -de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk Historische Unie- en telde een paar partijloze ministers. Pas in 1939 konden de socialisten toetreden tot het kabinet-De Geer. Deze kabinetten op brede basis konden het belang van een krachtige defensie in haar ogen het beste recht doen. 

Het naoorlogse Nederland was in Wilhelmina's ogen toe aan een algehele politieke en maatschappelijke vernieuwing. De macht van de politieke partijen moest ingeperkt worden en die van de regering -de Kroon- versterkt. Bij de terugkeer na de Bevrijding zou een koninklijk kabinet een grondwetswijziging die dit mogelijk maakte, moeten voorbereiden. De goedkeuring daarvan zou moeten geschieden door een wetgevend lichaam of door het volk via een referendum. 

Bij thuiskomst was een sterke hand nodig volgens Wilhelmina. Zichzelf zag ze, al in 1941, als de centrale motor. Prins Bernhard zou commissaris-generaal van herstel moeten worden. Prinses Juliana zou regeringstaken van haar moeder over kunnen nemen. Juliana liep niet warm voor de plannen van haar moeder. In wezen deed eigenlijk niemand dat. Ook haar biograaf niet. Fasseur, die zich een overtuigd monarchist toont, noemt de vernieuwingsideeën dagdromen, die geen solide indruk maken. Hij begrijpt het wel. De vernieuwingsijver komt voort uit diepe frustraties die Wilhelmina had over de staatsrechtelijke machteloosheid waartoe zij naar haar gevoel veroordeeld was. "Wie zich tot heersen in staat voelt, valt het soms moeilijk te dienen", stelt Fasseur vast. 

Het ging dan ook helemaal mis toen Gerbrandy de terugkeerwetgeving in 1942 publiceerde. De terugkeer vond Wilhelmina haar zaak en niet die van het kabinet, dat op de dag van de bevrijding zijn ontslag moest indienen. In dit conflict dolf Wilhelmina het onderspit. Uiteindelijk ging zij in 1943 akkoord met een regeling waarbij het kabinet het groene licht kreeg om door te gaan met de voorbereiding van de noodzakelijke wetgeving. 

Frontale botsing
Een jaar later volgde een frontale botsing. Dit keer was het de samenstelling van het noodparlement na de oorlog waarover kabinet en koningin lijnrecht tegenover elkaar stonden. Wilhelmina wilde zich bij laten staan door een Kroonraad van goede Nederlanders. Het kabinet wilde het parlement dat in 1937 was gekozen, gezuiverd van foute leden, de eerste zaken laten regelen. Wilhelmina weigerde het besluit te tekenen. Zij riskeerde daarmee in de dagen na de mislukte Slag om Arnhem in september 1944 een kabinetscrisis, wat ongetwijfeld aan de goede verstandhouding met de geallieerden afbreuk zou hebben gedaan. 

Terecht laakt Fasseur dit gedrag. "Haar weigering was onverantwoord en haar optreden had haar tot een volstrekt onberekenbare factor gemaakt. Ook de onbekookte terugkeerplannen getuigden daarvan. Zij wist dat het kabinet niet kon aftreden en ontleende daaraan de vrijheid zich van de voor haar handelen politiek verantwoordelijke ministers niets aan te trekken. Haar emoties hadden haar meegesleept." 

Uiteindelijk zou er van de vernieuwing niets terechtkomen. Het eerste naoorloogse parlement bestond uit de gezuiverde versie van 1937. De oude partijen, soms onder andere naam, deelden in Nederland opnieuw de lakens uit. 

De oorlogsjaren hadden Wilhelmina uitgeput. Voor de moeilijkheden in Indonesië, dat zich in augustus 1945 onafhankelijk verklaarde, kon ze maar nauwelijks belangstelling opbrengen. Ze besefte dat na de interventie van de Verenigde Naties met steun van de VS na de eerste politionele actie in 1947 een herstel van de situatie van voor 1941 onmogelijk was. In haar boek "Eenzaam maar niet alleen" wijdde ze aan de Indonesische kwestie vrijwel geen woord. Dit brengt Fasseur tot de conclusie dat haar hart bij het bevrijde Nederland lag en niet bij het verre, op drift geraakte Indië. 

In 1947 begon ze over aftreden te denken. Ze bleef aan tot 1948. Lang genoeg om haar gouden jubileum te kunnen vieren, iets waar zij overigens niet naar uitzag. Naar geen enkel jubileum trouwens. 

De laatste levensjaren wijdde zij aan haar streven om "alle mensen te brengen tot Christus." Haar kracht lag gedurende de oorlogsjaren niet alleen in haar vertrouwen in de eindoverwinning maar in haar geloof. Het schonk haar een zekerheid in het leven die velen in haar omgeving niet hadden. Wilhelmina was geen orthodox gelovige. Zij maakte zich, zeker in de oorlog, steeds verder los van kerkelijke leerstukken en regels. Ze keerde zich tegen elke kerk of groepering die haar claimde. De praktische toepassing van het geloof, daar ging het om. 

N.a.v. "Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas", door Cees Fasseur; uitg. Balans, Amsterdam, 2001; 644 blz.; geb. ISBN 90 5018 451 0, 85,-/ pb. ISBN 90 5018 452 9; 69,50.