Een goede beginzin maakt de lezer nieuwsgierig. Dat is zeker het geval met de eerste zin van "Modelvliegen", de jongste novelle van Marcel Möring: "Toen hij zijn oude baanin een opwelling van plotselinge trots had opgezegd en nog geen nieuwe had, besloot mijn vader modelvliegtuigen te bouwen." Zo'n begin roept vragen op. Wat is er met die vader aan de hand? Waarom gaat hij modelvliegtuigen bouwen?
De titel en de beginzin maken wel duidelijk dat de novelle, die ruim 100 pagina's omvat, verdeeld over vier hoofdstukken, iets met vliegen te maken heeft. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de ikfiguur, de twaalfjarige David. We maken kennis met een klein gezin -vader, moeder en zoon- waarin de vader zijn baan heeft opgezegd, zoals uit de beginzin blijkt. In arren moede gaat het gezin nu maar van bouwpakketten vliegtuigjes bouwen voor een speelgoedwinkelier.
De vader is afkomstig uit een Joodse familie. Tijdens de eerste oorlogsdagen was hij met een zweefvliegtuig naar Engeland ontkomen. Daar werd hij oorlogsvlieger. Na de oorlog verdiende hij de kost als piloot van post- en sproeivliegtuigjes. Toen hij op een dag neerstortte, ontmoette hij in het ziekenhuis een verpleegster die zijn vrouw zou worden. Ook zij had al wat met vliegen te maken gehad: in de oorlogsjaren had ze een neergestorte piloot gered en verpleegd. En na enige tijd meegeholpen te hebben met vliegtuigjes bouwen, besluit ze op een gegeven moment stewardess te worden - waar we overigens daarna niets meer van horen. Er zijn meer van dat soort onafgesponnen draden in het boek.
Verder maken we nog kennis met een oorlogsvriend van de vader, met wie David naar een restaurant gaat. Hij is misschien wel de neergestorte piloot die Davids moeder in de oorlog verpleegd heeft. En in het slothoofdstuk, dat ineens dertig jaar later speelt dan de rest van het boek, vertelt de dan ruim veertigjarige David een sprookjesachtig verhaal aan buitenlandse kinderen dat opnieuw over vliegen gaat. In dat verhaal zijn enkele bestanddelen verwerkt uit de bekende mythe van Daedalus en Icarus, die door middel van vleugels van was en veren het eiland Kreta wisten te ontvluchten. Ja, vliegen staat erg centraal in de novelle.
Gaten
Je hebt als lezer soms het idee dat al dat vliegen wel erg opgelegd is. Een te kunstmatige verbinding. Op andere plaatsen in de novelle echter mis je merkwaardigerwijs de noodzakelijke verbindingen. Zo bijvoorbeeld bij de restaurantscène van David met de oorlogsvriend van zijn vader, waarin de twaalfjarige ikfiguur de restaurantkok een lesje in kookkunst geeft. Hij heeft dat lesje uit kookboeken geleerd, wat om te beginnen uitermate onwaarschijnlijk is. De scène vertoont bovendien een merkwaardig 'gat', vergeleken met het voorafgaande. Is David ineens een wonderkind geworden?
Ook de verhouding tussen de drie volwassenen -vader, moeder, oorlogsvriend- blijft mysterieus. En het sprookjesverhaal dat David in het slothoofdstuk vertelt, lijkt er toch wel erg met de haren bijgesleept: het gaat wel opnieuw over vliegen, maar dit uiterlijke verbindingselement kan niet goedmaken dat een wezenlijk verband -een innerlijk noodzakelijke samenhang of consistentie- ontbreekt of lijkt te ontbreken. Een verhaal met gaten dus, verwarrend ook omdat draden worden afgebroken. Dat alles wordt niet goedgemaakt door "vliegen" als overkoepelend verbindingselement.
Ontworteld
Nu kan het zijn dat de brokkelige indruk die de novelle maakt een diepe bedoeling heeft. In het begin van het verhaal lijken de hoofdpersonen een knus gezin te vormen: met z'n drieën in goede harmonie vliegtuigjes bouwen. Tijdens die periode had David "het gevoel (...), dat we in een bel leefden, dat we op een plek in de tijd waren beland waar we beschermd en beschut waren, onbereikbaar voor de zorgen en het geploeter van alledag..." Maar het leven als totaliteit is niet knus en zonder zorgen. In de veilige 'bel' ziet David weldra barsten ontstaan. Daarom stelt hij op een gegeven moment dat hij "enigszins beschermd" is opgevoed. Zijn ouders typeert hij dan als volgt: een "niet erg in de wereld geïnteresseerde vader" en een "lichtelijk absente moeder."
In het werk van Möring treden steeds weer ontwortelde mensen op, Joden van na de oorlog die hun wortels zijn kwijtgeraakt. Het verband met het voorgeslacht is weg door de holocaust. Een enorm gat. Zo ook de vader van David: hij is de enige die overleefd heeft. De rest van zijn familie is 'afgevoerd'. Het zou kunnen dat Möring dat aspect, de ontworteling, heeft willen laten zien, mede door een compositie die opvalt door een los verband, in ieder geval een verband dat de lezer maar moeilijk kan doorgronden.
Maar er is nog een andere thematische kern die met het voorafgaande samenhangt: de verbeelding. Door middel van de verbeelding kun je aan de harde realiteit ontsnappen. Hier zijn we bij de titel gekomen: modelvliegen is zweven boven de werkelijkheid. Het is de realiteit ontvluchten. Maar het is wel jezelf bedotten. Typerend is het zinnetje van Davids vader als hij besluit toch maar een nieuwe baan te zoeken en een sollicitatiebrief te schrijven: "We kunnen niet eeuwig modelvliegen, jongen." En een eind verder in de novelle zegt zijn moeder tegen hem: "Je kunt niet alles uit de weg gaan."
Tragiek
Ontwortelde mensen lenen zich uitstekend voor een verhaal vol tragiek. Het vreemde is nu dat die tragiek in Mörings novelle grotendeels ontbreekt, terwijl de ingrediënten toch voor het oprapen liggen: oorlog, holocaust, vervreemding, ontworteling. Er is veel weggelaten om het tragische voelbaar te maken. Of is het de bedoeling dat we vooral tussen de regels lezen? Het verhaal maakt op mij hoe dan ook een wat tweeslachtige indruk. Datzelfde geldt voor de stijl. Soms markante, trefzekere beelden -van een demente grootmoeder wordt gezegd dat ze "in de mist verdwaald" is-, maar ook nogal wat slordigheden, inclusief soms het gebruik van krachttermen en een klakkeloos gebruik van "God" en "Heer" als stopwoord.
Mijn overheersende indruk is: "Modelvliegen" is als literaire novelle niet echt geland.
N.a.v. "Modelvliegen", door Marcel Möring; uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 2000; ISBN 90 290 6530 3; 110 blz.; 27,50.