Een hemel op aarde is niet mogelijk. Dit lijkt een kernelement in het werk van Tessa de Loo. In ieder geval komen in haar jongste roman "Een bed in de hemel" nogal wat perikelen voor: oorlogsellende, onderduiken, onvrijheid, pogroms, antisemitisme, dwingende eerzucht, kortom het gekwelde menselijke bestaan. Het woord "hemel" heeft hier overigens helemaal geen bijbelse inhoud. Het is in de roman een geschilderd wolkenplafond boven een bed in de slaapkamer. Een gefantaseerde hemel dus, boven een aards bed.
De beginzin van "Een bed in de hemel" maakt nieuwsgierig: "Vandaag heb ik in Pest mijn vader begraven." Wie is die "ik" en waarom is gekozen voor Pest (stadsdeel van de Hongaarse hoofdstad Boedapest) als locatie? Aan de andere kant: de zin is niet erg origineel, want de lezer die enigszins thuis is in de literatuur na 1880 moet direct denken aan twee klassieke romans die met een soortgelijke zin beginnen. Ik doel op de roman "Een nagelaten bekentenis" van Marcellus Emants, die begint met: "Mijn vrouw is dood en al begraven." En "Het boek van Joachim van Babylon" van Marnix Gijsen, waarvan de beginzin luidt: "Vandaag hebben wij Suzanna, mijn vrouw, begraven." Misschien is die beginzin wel symptomatisch voor de hele roman: te veel bedacht, te veel constructie.
Verhaal en compositie
De roman is cyclisch opgebouwd: begin en eind spelen zich af na een begrafenis in het 'heden': Kata en haar halfbroer Stefan hebben hun vader begraven. In het tussenliggende gedeelte maken we kennis met de diverse personages, hun voorgeschiedenis, hun gedachten, hun visie op het leven.
De hoofdpersonen zijn Kata -de ikverteller-, Stefan en hun vader, een in zichzelf gekeerde musicus van Hongaars-Joodse afkomst. In de oorlogsjaren bevond hij zich in Amsterdam, waar hij was ondergedoken bij een vrouw die niet deugde; ze kwelde hem door ook een relatie aan te gaan met een Duitser. De vader was een zwijgzame man, door het leven geslagen.
Via haar oom, die vanwege de Hongaarse opstand in 1956 Hongarije ontvlucht, komt de jeugdige Kata allerlei dingen te weten over haar vader en zijn voorgeschiedenis. Zo leert ze hem beter kennen. Stefan ontmoet ze voor het eerst in haar studententijd, nu dertig jaar geleden. Hij is dan filosofiestudent en in die tijd schildert ze voor hem de hemelvoorstelling op het plafond. Het geeft een schokeffect als ze erachter komen dat Stefans moeder de vrouw is bij wie Kata's vader in de oorlog als onderduiker heeft vertoefd en dat ze dus elkaars halfbroer en -zuster zijn... Een man-vrouwrelatie is daardoor tussen hen niet mogelijk, want deze zou incestueus zijn. Een onmogelijke liefde dus. Kata komt tot de conclusie:"Ik heb een vader gekregen en een geliefde verloren." Dertig jaar nadat ze elkaar hebben leren kennen, begraven ze hun vader in Pest.
De Hongaarse sfeer wordt onder meer opgeroepen door het gebruik van woorden als "udvar", "utta", "sjadchanim" en "klezmorim". Nu ken ik geen Hongaars en ik vermoed vele lezers met mij. Daarom was een verklarende woordenlijst achterin welkom geweest.
Pessimisme
De boodschap van de korte roman is wel te achterhalen, maar de schrijfster maakt het de lezer niet gemakkelijk door er erg veel bij te halen: de Joodse achtergrond, de oorlog, enzovoorts. Het doet nogal geconstrueerd aan. Het gaat ongetwijfeld om de levensvisie van Kata en die heeft weer alles te maken met de plafondschildering van de hemel: zo'n hemel kun je wel schilderen, maar het aardse leven is wel even anders. Het is trouwens een hemel nadrukkelijk zonder 'christelijke' verwijzingen: "gewoon een lucht, een uitspansel met wolken."
Kata komt, na haar constatering van de onmogelijke liefde voor Stefan, tot de samenvattende conclusie: aan elke ervaring in haar leven knaagt de onvolledigheid. Het leven op aarde is vol beperkingen, het is incompleet, het is sterfelijk. Er is een noodlottige keten van oorzaak en gevolg. Pessimisme, een gevoel van vergeefsheid overheersen bij haar. Daartegenover staat de levenshouding van Stefan, die ze bewondert: hij kent een evenwichtigheid die zij mist.
Een lege hemel
Juist daarom is het vreemd dat Kata, die wel meer zicht heeft gekregen op haar vader en meer inzicht in de kwellingen die hij heeft moeten verduren, één aspect van hem nu juist niet begrijpt: dat hij aan het eind van zijn leven sterk religieus is geworden. Ze noemt het een religieuze bevlieging, een typering die veelzeggend is. Het past volledig in haar eigen visie op God: God bestaat, zo stelt ze, "zolang wij Hem denken." Waar hebben we dat meer gehoord? Natuurlijk bij Freud, die God immers beschouwde als een projectie van ons denken. In deze visie is de hemel leeg.
Misschien is de boodschap wel dat er nergens waarheid te vinden is. Dat is dan een typisch postmodernistisch trekje. Het taalgebruik lijkt dit te onderstrepen, met merkwaardige formuleringen als: "Het is niets...", meteen gevolgd door "Het is alles." Een ander voorbeeld: "Het is hetzelfde, het is niet hetzelfde." Zo bezien is dit vervagende en ongrijpbare taalgebruik symbolisch voor een levensbeschouwing met vaagheid en leegte als kern.
N.a.v. "Een bed in de hemel" door Tessa de Loo; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2000; ISBN 90 295 2797 8; 141 blz.; 34,95.