Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: G. J. van de Wege

Dromen uit een verleden tijd

De dichter C. O. Jellema heeft zijn jongste bundel "Droomtijd" genoemd. Met die titel zijn enkele belangrijke thema's van de bundel gegeven: de tijd en de droom - de droom om de tegenwoordige tijd te ontvluchten, om het verleden tot leven te wekken, om in een droomtijd te leven kortom.

In het programmatische openingsgedicht slaat Jellema de terugweg in. De beelden die ertoe doen, uit het Groningse land van zijn jeugd, "zulke beelden/ opslaan van eertijds legenden van waarheid, zo/ waar als ik jou zie, jij mij, als een wonder met/ open ogen de terugkeer aanvaarden naar/ eenvoud, in oorsprong het onbegonnene." Het zielsverlangen naar de oorsprong, daar gaat het in dit gedicht om, over vragen van bestemming en zin, over lichaam en ziel. 

Natuur
Jellema blijkt in zo'n gedicht een bij uitstek denkende dichter, en er staan in "Droomtijd" meer 'denkende' gedichten. Daarin komt Jellema als filosoof of als theoloog naar voren.
Zijn andere poëzie, waarin hij wat meer laag-bij-de-gronds blijft (ook letterlijk: het Groningse landschap en de natuur spelen herhaaldelijk een belangrijke rol), is mij echter liever. 

Neem een gedicht als "Tijdopname", dat hiernaast staat afgedrukt. Het huis en de tuin van zijn ouders zijn voor de spreker definitief verleden tijd, elk spoor van hem is daar verdwenen. Maar, het klinkt bijna triomfantelijk in de twaalfde regel: en tóch. Toch was er vannacht de tuin, waren er zijn ouders. Veilig op hun vaste plek, in hun traditionele witte tuinstoelen. Er lijkt daarmee even wat ironie in het spel te komen, maar hoe hartstochtelijk gaat het verder: hij drónk het beeld in, "het beeld van moeder, vader." In het heden is hij een vreemde op de plaatsen van zijn jeugd, maar in het gedroomde verleden weet hij zich welkom. De droom heeft hier de betekenis van een overwinning op de tijd. De ikfiguur is zowel opgenomen uit het heden als, door zijn droom, opgenomen in het verleden (vergelijk de titel van het gedicht). De ijzersterke achtste regel geeft aan dat laatste een bijna definitief karakter: terwijl hij het beeld indronk, groeide achter hem de toekomst dicht. De weg terug lijkt afgesloten, hij is opgenomen in een ander verband. 

Zekerheden
Hoewel Jellema steeds een grote genegenheid voor zijn voorouders laat doorklinken, is hij hun zekerheden kwijt, hun wereldbeeld dat hem, zoals het in een ander gedicht staat, "het zicht benam/ op lichter leven zonder schuld en straf." Toch resoneert er in het volgende "Rondeel" iets als een verlangen naar die "vreemde zekerheid" van Psalm 23. 

Wij droegen door de sneeuw de oudste uit
rond om de kerk, en naast het donker graf
tekende zich de zware kleibult af,
in kreunend houtwerk werd de klok geluid;
wij droegen door de sneeuw de oudste uit
en stonden zij aan zij, verwantschap gaf
een vreemde zekerheid: "Uw stok en staf
zijn mij vertroosting", psalm van kindsbeen af.
Is hopen: elke val vindt bodem, laf? 
Wij droegen samen onze oudste uit. 

Ontheemd en hemelloos noemt hij zichzelf ergens - "zelfs als ik riep zou geen engel mij horen." Maar dit afscheid van het oude luidde niet het einde van het zoeken in, zoals ook de vraag in de voorlaatste regel hierboven aangeeft. Veelbetekenend genoeg wordt die vraag echter niet beantwoord. Steeds is er het verlangen naar een ander, naar opheffing van de gescheidenheid, naar een "Gegenüber", maar tastend, zoekend. Het is dit gevoel van onvervuldheid en gemis dat regelmatig weet te ontroeren. 

Zoektocht
Herhaaldelijk blijken bij Jellema, fanatieke natuur- en tuinliefhebber als hij is, tuin en landschap in dit alles een grote rol te spelen. Enerzijds roept het Groningse land, waarvan zijn voorouders ooit eigenaars waren, maar nu weer bestanddeel, de vraag op "hoe in dit leven zoveel vrucht te dragen/ dat iets, een ziel, niet met het vlees vergaat." Anderzijds wordt de tuin al snel een paradijselijke hof: 

men denkt zich zo zijn tuin een hof
waar wat men elders deed en had
onschuldig en onschendbaar wordt 

De zoektocht in deze bundel lijkt te resulteren in een overgave aan de lic hamelijkheid. "Waarom, lichaam, heb ik jou nooit geprezen?", vraagt de spreker zich ergens af. Heeft hij zich eerder laten misleiden door de geest, ís hij niet zijn lichaam? Dat Jellema zich voor de voorlaatste afdeling van zijn bundel, "Herinnerd Ostia", liet inspireren door Augustinus' "Confessiones" doet eerst dan ook  merkwaardig aan; de kerkvader staat op z'n zachtst gezegd niet bekend als minnaar van het lijfelijke. Waar Augustinus in Ostia samen met zijn moeder de bekende mystieke eenheidservaring had, voorbij alle stoffelijke dingen en voorbij het verstand, is het voor Jellema de vriend van Augustinus (Evodius) die het meest bepalend is voor Ostia. Dat brengt met zich mee dat hier, evenals op een enkele andere plaats in de bundel, de poëzie wat onsmakelijke connotaties krijgt. Waar men die echter negeert en waar Jellema zich niet verliest in filosofische abstracties, is deze poëzie steeds geïnspireerd en boeiend, in de vrijere verzen iets sterker dan in de sonnetten, en hier en daar werkelijk indrukwekkend - wat niet in de laatste plaats is te danken aan de levensbeschouwelijke thematiek. 

N.a.v. "Droomtijd", door C. O. Jellema; uitg. Querido, Amsterdam, 1999; ISBN 90 214 6894 8; 45 blz.